Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0658/GM, 4 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/658/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 maart 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te worden gehoord.
Klager heeft schriftelijk laten weten af te zien van de mogelijkheid om te worden gehoord. De inrichtingsarts is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 13 oktober 2005, betreft het niet behandelen van klagers hepatitis-C met Interferon.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager is in 2000 in het ziekenhuis behandeld met interferon. Men beweert dat als gevolg van de medicijnen klager personen in het ziekenhuis in elkaar heeft geslagen. Dat is niet waar. In 2000 was klager
ernstig ziek vanwege een ontstoken lever en een psychose. Hij werd ziek in zijn hoofd. Nu is de lever rustig. Klager heeft lang moeten wachten nadat hij in oktober 2005 de Medisch Adviseur heeft verzocht om bemiddeling. Op 11 december 2005 is klager in
vrijheid gesteld. Op 16 december 2005 is klager wederom aangehouden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Enige jaren geleden is klager in detentie behandeld tegen hepatitis-C. Klager heeft de therapie niet trouw gevolgd en daarop is de behandeling niet gecontinueerd. Er is geen medische indicatie
de behandeling van klager in detentie op te starten. Er is geen sprake van een actuele klinische problematiek.

3. De beoordeling
Uit de stukken is gebleken dat in verband met klagers hepatitis-C een eerder in 2000 ingezette behandeling met interferon is afgebroken omdat klager de therapie ontrouw was. Klager heeft zijn verzoek om bemiddeling ingediend op 13 oktober 2005. Voorts
blijkt uit de stukken dat klager op 11 december 2005 in vrijheid is gesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat reeds vanwege de invrijheidstelling op laatstgenoemde datum klager niet in aanmerking komt voor een nieuwe behandeling met interferon.
Een dergelijke behandeling heeft een doorlooptijd van vele maanden en mag – medisch bezien - niet halverwege worden onderbroken. Tegen deze achtergrond is het handelen van de inrichtingsarts niet onzorgvuldig en kan het niet worden aangemerkt als in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven