Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0883/GM, 4 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/883/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring/ISD Haaglanden te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 maart 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan voormeld huis van bewaring/ISD is niet op het voor de behandeling van de zaak geplande tijdstip
verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 1 februari 2006, betreft het stopzetten van Valium en Seresta.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klagers klacht is gericht tegen het stopzetten van zijn medicatie Valium (Diazepam) en Seresta (Oxazepam). Er zou sprake moeten zijn van een geleidelijke afbouw. Dat is niet gebeurd. In één keer zijn de
medicijnen niet meer aan klager verstrekt. Klager begrijpt niet waarom hij zijn medicijnen nu niet meer krijgt en daarvoor gedurende een periode van zes maanden wel. Klager wil geen Librium innemen, hij beschouwt Librium niet als een vervanging van
Valium en Seresta.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager gebruikte een enorme hoeveelheid benzodiazepinen. Bovendien verzocht hij te kunnen herstarten met Rohypnol. Deze medicatie kreeg hij van zijn behandelend arts van Parnassia,
psycho-medisch centrum. Met toestemming van klager heeft de inrichtingsarts contact opgenomen met de behandelend arts. Deze gaf aan dat klager al enige tijd geen Rohypnol meer gebruikte. Ook bestaat het vermoeden van ADHD. Opvallend bij klager zijn de
vaak agressieve impulsdoorbraken. Om deze te verminderen heeft de inrichtingsarts gekozen voor een omzetting naar een lang werkend benzodiazepine. Klager uitte ernstige bedreigingen voordat hem enig uitleg kon worden gegeven over het niet herstarten
van
Rohypnol. Aan klager is voorgesteld om de Oxazepam en Diazepam om te zetten naar chloordiazepoxide. De verandering van medicatie is op medische gronden doorgezet. Klager heeft de medicatie niet ingenomen en na twee weken is geen chloordiazepoxide meer
verstrekt. Sindsdien hebben er geen impulsdoorbraken plaatsgevonden en maakt hij op de verpleging, de fysiotherapie en in een kort gesprek met de inrichtingsarts een rustige indruk. Klager ontvangt alleen de hem voorgeschreven promethazine.

3. De beoordeling
De handreiking benzodiazepinen van 2 mei 2002 van de Medisch Adviseur gaat uit van het stopzetten van het voorschrijven van benzodiazepinen aan gedetineerden indien daarvoor geen medische indicatie aanwezig is. Indien wordt besloten tot het stopzetten,
dient dit gefaseerd plaats te vinden. Zonodig wordt de medicatie eerst omgezet naar een langwerkende benzodiazepine. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft voornoemde handreiking te gelden als een voor de inrichtingsarts geldende medische
standaard.
Uit de stukken is gebleken dat klager bij binnenkomst in de inrichting 4x 50 mg Oxazepam en 4 x 10 mg Diazepam kreeg voorgeschreven. Hiervoor bestond geen medische indicatie. De beslissing van de inrichtingsarts om de medicatie om te zetten naar een
langwerkende benzodiazepine, namelijk Chloordiazepoxide (Librium) is conform voornoemde handreiking en levert dan ook geen onzorgvuldig handelen op. Dat uiteindelijk na twee weken klager geen Librium meer ontving omdat hij weigerde deze in te nemen,
komt voor zijn rekening. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep
zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven