Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0515/GM, 4 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/515/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 februari 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens de inrichtingsarts, [...], hoofd medische dienst uitzetcentrum Rotterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 januari 2006, betreft het niet verhelpen van klagers klachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft veel lichamelijke klachten. De medische dienst doet hier niets aan. Hij wordt door de verpleegkundige mishandeld. Hij zit al een jaar te wachten op een operatie en slikt al 10 jaar medicijnen.
Klager wil proberen te stoppen met het medicijngebruik.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Op 15 december 2005 is aan klager Rivotril voorgeschreven nadat er een aantal incidenten waren geweest. Bij de inrichting bestond zorg omtrent de psychische toestand van klager. Om die reden is
hij overgeplaatst naar de extra zorgafdeling van Rotterdam Airport. Dit is een uitzetcentrum. Aan klager is voldoende zorg verleend. In het medisch dossier is niets te vinden omtrent de vermeende mishandeling van klager door een verpleegkundige. De
inrichtingsarts meent dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht aangezien hij verblijft in een uitzetcentrum waarop het medisch beklagrecht niet van toepassing is. In eerdere situaties zijn gedetineerden uit het uitzetcentrum niet-ontvankelijk in
hun klachten verklaard.

3. De beoordeling
De inrichtingsarts meent dat gelet op zijn plaatsing in een uitzetcentrum klager geen beroep kan doen op het medisch beklagrecht. Dit is juist voor zover het een ruimte betreft zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000. Het hierop
van toepassing zijnde Reglement regiem grenslogies voorziet niet in de mogelijkheid van beroep tegen medisch handelen van de aan het centrum verbonden arts. Bij besluit van 28 november 2003 met nummer 5257320 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken
en
Integratie het perceel Airportbaan 16 te Rotterdam aangewezen als een uitzetcentrum.
Uit de stukken is echter vast komen te staan dat klager verbleef op het perceel Airportbaan 18 te Rotterdam. De Minister van Justitie heeft op grond van de Penitentiaire beginselenwet in zijn besluit van 25 september 2003 met nummer 5247181/03/DJI dit
perceel aangewezen als een inrichting met als bestemming huis van bewaring. Het juridisch gevolg van het vorenstaande is dat het medisch beklagrecht wel op klager van toepassing is. Van de zijde van het Ministerie van Justitie is op 3 april 2006
telefonisch betoogd dat waar in de bestemmingsaanwijzingen wordt gesproken van Airportbaan 16, sprake is van een typefout. Zolang de bestemmingsaanwijzingen in die zin niet zijn aangepast – dit is gesteld noch gebleken - kan naar het oordeel van de
beroepscommissie niet worden uitgegaan van een kennelijke vergissing. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klacht.

Klagers klacht dateert van 2 januari 2006. Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, is gebleken dat klager vanaf zijn plaatsing in het h.v.b. Rotterdam op 15 december 2005 veelvuldig is gezien door de medische dienst in verband met zijn klachten
en verwezen naar de psycholoog en tandarts. Niet gebleken is dat de medische dienst onzorgvuldig heeft gehandeld. Gelet hierop kan het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven