Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1720/GV, 3 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1720/GV

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 juli 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. N. Cuvelier om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Er zijn geen contra-indicaties voor verlofverlening.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers huidige detentie is aangevangen op 17 juni 2004. Op 1 mei 2005 keerde klager niet terug van een aan hem verleend algemeen verlof. Op 18 januari 2006 is hij opnieuw ingesloten. Het gedrag binnen de inrichting is niet optimaal, maar er hebben
geen
incidenten plaatsgevonden. Op grond van de negatieve adviezen van het openbaar ministerie en de politie heeft de directeur van de inrichting negatief geadviseerd terzake van verlofverlening. Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd op grond
van het vluchtrisico en acht het zeer waarschijnlijk dat klager tijdens zijn verlof naar het buitenland zal vluchten. De partner van klager woont in Engeland. De politie heeft aangegeven dat klager al eerder zijn afspraken niet is nagekomen en ziet
alleen mogelijkheid tot verlof mits onder elektronisch toezicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie heeft aangegeven alleen mogelijkheid tot verlof te zien indien onder elektronisch toezicht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat momenteel subsidiaire hechtenis van twee maanden. Aaneensluitend zal hij eventueel 43 dagen (subsidiaire) hechtenis dienen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klagers eerste verlofaanvraag is gehonoreerd. Op 1 mei 2005 is hij niet teruggekeerd van het verleende verlof en heeft hij zich onttrokken aan detentie tot 18 januari 2006. Het openbaar ministerie en de inrichting, waar klager verblijft, hebben in
verband met het vluchtrisico negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, en mr. J.M.M. van Woensel en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven