Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1184/GA, 3 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1184/GA

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 28 april 2006 van de beklagcommissie bij voormelde b.b.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Noord te Hoogeveen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. M.G. Doornbos, en [...], unit-directeur bij de b.b.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel vanwege het feit dat bij visitatie twee simkaarten zijn aangetroffen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Een simkaart wordt als wezenlijk onderdeel van een mobiele telefoon gezien. Het voorhanden hebben van een mobiele telefoon is niet toegestaan. In het verleden zijn gedetineerden meermalen bestraft voor het in bezit hebben van een simkaart. In het
onderhavige geval was enige onduidelijkheid. Daarom zijn de huisregels (onder meer) op dit punt aangepast en verduidelijkt. Dergelijke aanpassingen geschieden ieder kwartaal. Een simkaart maakt een mobiele telefoon werkbaar en daarbij kan het als
handelswaar gebruikt worden.
Klager verblijft al langer in de b.b.i. en had van het niet in bezit mogen hebben van een simkaart op de hoogte kunnen en moeten zijn.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur dient niet-ontvankelijk verkaard te worden in het beroep wegens het te laat instellen van het beroep.
Klager heeft bij binnenkomst zijn mobiele telefoon afgegeven en de simkaarten in zijn brillenkoker bewaard. Niet valt in te zien waarom een simkaart als onderdeel van een mobiele telefoon verboden zou zijn, aangezien er met een enkele simkaart niet
gebeld kan worden. Als klager had geweten dat de simkaart niet in zijn bezit mocht blijven, had hij deze in de telefoon laten zitten.
Klager heeft hieraan nog toegevoegd dat hij zich er niet van bewust was dat de simkaart onder het begrip mobiele telefoon valt. Hij had de simkaart eruit gehaald omdat hij in het verleden tweemaal een telefoon (inclusief de simkaart) na inlevering op
het politiebureau is kwijtgeraakt.

3. De beoordeling
De uitspraak waarvan beroep is op 28 april 2006 mondeling medegedeeld aan klager en de directeur. Het beroepschrift dateert van 4 mei 2006 en is op 9 mei 2006 op het secretariaat van de Raad ontvangen. Ingevolge artikel 69, eerste lid, Pbw moet het met
redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend. De directeur heeft, gelet op het vorenstaande, tijdig beroep ingesteld en kan mitsdien in zijn beroep worden ontvangen.
De directeur heeft in beroep een kopie uit de huisregels van 8 mei 2006 overgelegd waaruit blijkt dat het in bezit hebben van mobiele telefoons en onderdelen daarvan verboden is en gesanctioneerd wordt. Dat hier ook een simkaart onder valt mag
duidelijk
zijn, omdat een simkaart als een wezenlijk onderdeel van een mobiele telefoon is te beschouwen. Ten tijde van de strafoplegging in maart 2006 golden echter andere huisregels. Hierin was enkel vermeld dat het gebruik en in bezit hebben van mobiele
telefoons verboden is. Over losse en uitneembare onderdelen is daarin niets vermeld. Nu deze tekst, zoals ook blijkt uit de verklaringen van de directeur, tot onduidelijkheid heeft geleid en de onderhavige zaak aanleiding is geweest de huisregels op
dit
punt te verduidelijken, acht de beroepscommissie het opleggen van een straf, onder deze omstandigheden, onredelijk en onbillijk. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard met verbetering van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. R. Weenink en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven