Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1636/GV, 1 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1636/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. D.I.A. Schröder, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De beslissing is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het
motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Op 22 juni 2006 is klagers vader getroffen door een zeer ernstige hersenbloeding in het UMC te Utrecht. Klager heeft de inrichting verzocht hem in de gelegenheid te stellen afscheid van zijn vader te
kunnen nemen toen duidelijk werd dat er geen enkele therapie meer mogelijk was en verwacht werd dat klagers vader diezelfde dag nog zou komen te overlijden. Op dit verzoek is positief beslist. Aangezien voor de beslissing ruim de tijd werd genomen, was
klagers vader reeds overleden. Klager zou de volgende dag afscheid hebben mogen nemen van zijn vader in het mortuarium, maar dit was voor klager ondraaglijk. Vervolgens heeft klager een verzoek om strafonderbreking ingediend. Klager wilde op een
waardige manier afscheid nemen van zijn vader. Voor hem was het van groot belang dat hij de begrafenis in Marokko zou kunnen bijwonen en zijn moeder, broers en zussen zou kunnen ondersteunen. Het verzoek de straf voor de duur van één week te
onderbreken
is afgewezen omdat klager in 2004 niet van een verlof zou zijn teruggekeerd. Klager zou zich niet hebben gehouden aan de afspraken die met het oog op het verlof zijn gemaakt. In 2004 heeft klager zich 25 minuten te laat gemeld in de inrichting. De neef
van klager had kort daarvoor een zeer ernstig busongeluk gehad en lag in het ziekenhuis op de intensive care. Na een ziekenbezoek heeft klager zich niet tijdig in de inrichting gemeld. Dit wordt hem nu zwaar aangerekend. Klager ontkent dat hij zich
moedwillig heeft onttrokken aan de detentie. Klager betwist verder dat het strafbare feit waarvoor hij door de Duitse rechter is veroordeeld, tijdens het verlof is gepleegd. Klager is door de Duitse rechter zwaar gestraft. Hij kreeg een gevangenisstraf
van 4 jaar en 6 maanden, terwijl hij voor hetzelfde feit in Nederland slechts een gevangenisstraf van drie maanden zou hebben gekregen, of wellicht zelfs een taakstraf. Klager is veranderd, met name door zijn detentie in Duitsland. Hij heeft twee jaar
vastgezeten in Duitsland en zal nog tot eind januari 2007 gedetineerd zijn. Het is voor klager van groot belang dat de laatste maanden van zijn detentie normaal verlopen. Klager wil zijn leven weer op de rails krijgen. Het niet terugkeren van
strafonderbreking zal dat niet bevorderen. Een dergelijk risico zal hij niet nemen. In de bestreden beslissing wordt voorts aangevoerd dat het bezoek onder toezicht aan het mortuarium niet volgens afspraak zou zijn verlopen. Klager heeft echter
helemaal
geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid omdat het voor hem ondraaglijk was zijn vader in een ‘vrieskist’ te zien. Dit betekent dat hij niet te maken heeft gehad met de DV&O. Het is volstrekt onbegrijpelijk dat dit in de beslissing is meegenomen. De
beslissing het verzoek om strafonderbreking af te wijzen is derhalve onredelijk en onbillijk. Er is geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen naar aanleiding van verkregen informatie van de inrichting, met name over het verloop van een eerder aan hem toegekend verlof in 2004. Van dit verlof is klager
niet teruggekeerd. Hij was geruime tijd voortvluchtig en pleegde een fors strafbaar feit. Dit vormt een contra-indicatie voor het opnieuw verlenen van vrijheden. Klager heeft in 2004 duidelijk misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Hij
heeft zich niet aan de met hem gemaakte afspraken gehouden.
Bij het behandelen van de aanvraag om strafonderbreking in verband met het overlijden van klagers vader heeft het vorenstaande ook een rol gespeeld. Klager wilde naar Marokko gaan om daar zijn vader te begraven maar er bestond onvoldoende vertrouwen in
een goed verloop van de strafonderbreking. Men vreesde dat klager niet terug zou keren. Aan klager is de gelegenheid gegeven onder toezicht afscheid van zijn vader te nemen in het ziekenhuis. Bij het bezoek was ondanks de gemaakte afspraak familie
aanwezig. Ook bleken er problemen te bestaan tussen de familie en de politie. Het bezoek is daarop afgeblazen omdat DV&O het bezoek beveiligingstechnisch niet verantwoord achtte. Later is getracht alsnog een bezoek te regelen maar klager gaf aan
hiervoor niet te kiezen. Hij wilde in overleg met zijn advocaat een strafonderbreking aanvragen. Hem is te kennen gegeven dat een dergelijke aanvraag weinig kans zou maken maar klager gaf aan de aanvraag toch door te willen zetten. Toen de aanvraag om
strafonderbreking was afgewezen bleek een bezoek niet meer te regelen. Het niet toekennen van vrijheden heeft te maken met klagers eigen handelen in de afgelopen periode. De afwijzing van de strafonderbreking en het niet toekennen van algemeen verlof
is
dan ook juist.

Op klagers verzoek om strafonderbreking heeft de directeur van de locatie Nieuwegein negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 januari 2007.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan
bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking
is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.

De beroepscommissie stelt op grond van de voorhanden zijnde stukken vast dat klagers vader is overleden en op 30 juni 2006 in Marokko is begraven. Klager heeft op 23 juni 2006 een verzoek om strafonderbreking ingediend teneinde de begrafenis te kunnen
bijwonen en zijn moeder, broers en zussen te kunnen ondersteunen. Uit de stukken is gebleken dat klager tijdens zijn vorige detentie in 2004 niet is teruggekeerd van verlof en een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor hij in Duitsland is
veroordeeld. De beroepscommissie is van oordeel deze omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigen. De beroepscommissie neemt daarbij in
aanmerking
dat klagers stelling dat hij zich niet aan de detentie heeft onttrokken – hij zou zich 25 minuten te laat in de inrichting hebben gemeld – niet uit de stukken is kunnen blijken en evenmin op andere wijze door hem aannemelijk is gemaakt. Klagers
detentie
in Duitsland is blijkens het advies van de inrichting van 26 juni 2006 aangevangen op 4 juni 2004 terwijl zijn detentie in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge nog voortduurde tot 23 juni 2004. Ook blijkens het bericht van aanhouding en
einde verblijf politiebureau van 1 mei 2006 van de Centrale Registratie Onttrekkingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie heeft klager zich op 16 april 2004 onttrokken aan zijn detentie en is hij op 28 april 2006 – na
de overdracht van de tenuitvoerlegging van het in Duitsland gewezen strafvonnis – in Nederland aangehouden teneinde zijn straf in een Nederlandse gevangenis (verder) te ondergaan. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het
mortuarium afscheid te nemen van zijn vader. De beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten
van
de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven