Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1633/GV, 1 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1633/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. D.I.A. Schröder, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De beslissing is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het
motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De beslissing is volstrekt onduidelijk. In de beslissing wordt gesproken over een verzoek om strafonderbreking. Echter, onderhavige beslissing ziet op de aanvraag voor algemeen verlof en staat los van
het door klager ingediende verzoek om strafonderbreking. Ten onrechte wordt getwijfeld aan klagers terugkeer na verlof. In 2004 heeft klager na verlof zich 25 minuten te laat gemeld in de inrichting. De neef van klager had kort daarvoor een zeer
ernstig
busongeluk gehad en lag in het ziekenhuis op de intensive care. Door een ziekenbezoek heeft klager zich niet tijdig in de inrichting gemeld. Dit wordt hem nu zwaar aangerekend. Klager ontkent dat hij zich moedwillig heeft onttrokken aan de detentie.
Klager betwist dat het strafbare feit waarvoor hij door de Duitse strafrechter is veroordeeld, tijdens het verlof is gepleegd. Klager is door de Duitse rechter zwaar gestraft. Hij kreeg 4 jaar en 6 maanden, terwijl hij voor hetzelfde feit in Nederland
slechts een gevangenisstraf van drie maanden zou hebben gekregen, of wellicht zelfs een taakstraf. Klager is veranderd, met name door zijn detentie in Duitsland. Hij heeft twee jaar vastgezeten in Duitsland. Hij zal nog tot eind januari 2007
gedetineerd
zijn. Het is voor klager van groot belang dat de laatste maanden van zijn detentie normaal verlopen. Klager wil zijn leven weer op de rails krijgen. Het niet terugkeren van verlof zal dat niet bevorderen. Een dergelijk risico zal klager niet nemen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen naar aanleiding van verkregen informatie van de inrichting, met name over het verloop van een eerder aan hem toegekend verlof in 2004. Tijdens dit verlof is
klager niet teruggekeerd en heeft hij een fors strafbaar feit gepleegd. Dit vormt een contra-indicatie voor het opnieuw verlenen van vrijheden. Klager heeft in 2004 duidelijk misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Hij heeft zich niet aan
de met hem gemaakte afspraken gehouden.
Bij het behandelen van de aanvraag om strafonderbreking in verband met het overlijden van klagers vader heeft het vorenstaande ook een rol gespeeld. Klager wilde naar Marokko gaan om daar zijn vader te begraven maar er bestond onvoldoende vertrouwen in
een goed verloop van de strafonderbreking. Men vreesde dat klager niet terug zou keren. Aan klager is de gelegenheid gegeven onder toezicht afscheid van zijn vader te nemen in het ziekenhuis. Bij het bezoek was ondanks de gemaakte afspraak familie
aanwezig. Ook bleken er problemen te bestaan tussen de familie en de politie. Het bezoek is daarop afgeblazen omdat DV&O het bezoek beveiligingstechnisch niet verantwoord achtte. Later is getracht alsnog een bezoek te regelen maar klager gaf aan
hiervoor niet te kiezen. Hij wilde in overleg met zijn advocaat een strafonderbreking aanvragen. Hem is te kennen gegeven dat een dergelijke aanvraag weinig kans zou maken, maar klager gaf aan de aanvraag toch door te willen zetten. Toen de aanvraag om
strafonderbreking was afgewezen bleek een bezoek niet meer te regelen. Het niet toekennen van vrijheden heeft te maken met klagers eigen handelen in de afgelopen periode. De afwijzing van de strafonderbreking en het niet toekennen van algemeen verlof
is
dan ook juist. Wanneer klager eerder had ingestemd met een bezoek had dit alsnog gerealiseerd kunnen worden. De planning bij DV&O was namelijk reeds gemaakt.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht. De politie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken is gebleken dat klager tijdens zijn vorige detentie in 2004 niet is teruggekeerd van verlof en een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor hij in Duitsland is veroordeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde
omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat klagers stelling dat hij zich niet aan de detentie heeft
onttrokken – hij zou zich 25 minuten te laat in de inrichting hebben gemeld – niet uit de stukken is kunnen blijken en evenmin op andere wijze door hem aannemelijk is gemaakt. Blijkens het bericht van aanhouding en einde verblijf politiebureau van 1
mei
2006 van de Centrale Registratie Onttrekkingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie heeft klager zich op 16 april 2004 onttrokken aan zijn detentie en is hij op 28 april 2006 – kennelijk na de overdracht van de
tenuitvoerlegging van het in Duitsland gewezen strafvonnis – aangehouden. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het mortuarium afscheid te nemen van zijn vader.
De beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr.
733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven