Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1022/GA, 28 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1022/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.V. Essenburg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 april 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Zeist te Soesterberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. V.V. Essenburg, en [...], afdelingshoofd bij het h.v.b. Zeist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep nog aan de orde, een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens mogelijke betrokkenheid bij het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de
inrichting, alsmede de verlenging van die maatregel met twee dagen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er was sprake van geschreeuw op de afdeling. Klager lag te slapen in zijn cel. Hij heeft gezegd dat hij er niets mee te maken had, omdat hij dacht dat het om het schreeuwen ging.

De raadsvrouw heeft het woord gevoerd conform de op 9 juni 2006 ingediende aanvulling van gronden, welke bij deze uitspraak is gevoegd.

Het afdelingshoofd heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is geen schriftelijke informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Het gehele proces is geleid door de directie en het afdelingshoofd weet niet of de directie de eventuele schriftelijke informatie heeft opgevraagd.
Het is een landelijke actie geweest. De opdracht was om onderzoek naar de aanwezigheid van springstof te doen. Dit onderzoek heeft niets opgeleverd. Klager en de “medeverdachte” zijn gesepareerd tijdens het onderzoek. Er heeft een celinspectie van alle
cellen plaatsgevonden.
De handtekening onder de beslissing is van [A], een afdelingshoofd die door de Minister van Justitie is aangewezen om als vervanger van de directeur zogenaamde voorbehouden beslissingen te nemen (art. 5, vierde lid, van de Pbw). De
afzonderingsmaatregel
is ingegaan op 3 november 2005 op basis van diezelfde dag ingekomen informatie. Voor zover de datum 2 november 2005 in de stukken wordt vermeld, moet hiervoor 3 november 2005 worden gelezen. Het is zeker niet zo dat klager vanaf 2 november 2005 tot 3
november 2005 in zogenaamd bewaardersarrest heeft gezeten.

3. De beoordeling
Klager is naar aanleiding van een telefonische melding van het GRIP in afzondering geplaatst voor de duur van veertien dagen. Na ommekomst van deze termijn is de afzondering verlengd met twee dagen. De schriftelijke mededeling van de oorspronkelijke
afzonderingsmaatregel vermeldt het volgende: “Uit informatie is gebleken dat u mogelijk betrokken bent bij het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting”. Deze algemene motivering is enigszins nader onderbouwd in de brief van het
afdelingshoofd [B] van 22 november 2005: “De heer [klager] is op basis van externe informatie op de afzondering geplaatst in verband met de orde en veiligheid van de inrichting. Deze informatie is door ons ontvangen op 3 november 2005. De informatie is
afkomstig van het GRIP en betrof vertrouwelijke informatie. De inhoud van deze vertrouwelijke informatie had betrekking op leden van de Hofstadgroep en personen die met deze groep gerelateerd zijn waaronder [klager]. Inhoud van deze informatie betrof
de
mededeling dat er een gezamenlijke en geregistreerde actie zou plaats vinden binnen de inrichtingen waarbij het aanwezig zijn/gebruik van springstof niet viel uit te sluiten (...). Deze plaatsing heeft plaatsgevonden in opdracht van het Ministerie van
Justitie in verband met externe informatie waarin naar voren komt dat er sprake is/kan zijn van een ernstige verstoring van de orde en veiligheid (...)”.
Dit standpunt is zowel in beklag als in beroep in grote lijnen herhaald zonder nadere detaillering of concretisering. Vooropgesteld kan worden dat in een situatie als door het afdelingshoofd geschetst er weinig anders te doen staat dan onmiddellijk
optreden. In die zin is de speelruimte voor de leiding van de inrichting aanvankelijk beperkt. Gelet op de aard en inhoud van de inlichtingen van het GRIP alsmede de kennelijk door het Ministerie van Justitie gegeven opdracht is een
afzonderingsmaatregel niet onredelijk of onbillijk.
Naar mate de afzondering langer duurt kan worden verlangd dat nader onderzoek plaatsvindt ter concretisering van de aanwijzingen dat klager betrokken was bij verstoring van de orde. Daarbij past ook nader overleg met het GRIP zoals voorzien in de
circulaire betreffende het GRIP van 28 juni 2002 met kenmerk 5172795/02/DJI. In deze circulaire staat immers onder 3.1.1. (Werkwijze) onder het hoofd : “Verstrekken van inlichtingen aan het GRIP”, onder meer vermeld:
”Na het bekend worden van (criminele) inlichtingen binnen de inrichting zijn diverse zaken van belang. Ik noem de volgende:
(...)
- het bewaken van de actualiteit van de inlichtingen: voorkomen dient te worden dat gedetineerden onnodig lang aan beperkende maatregelen blijven onderworpen.
(...)”
Desgevraagd heeft het afdelingshoofd ter zitting van de beroepscommissie niet kunnen aangeven dat nader onderzoek naar de betrokkenheid van klager is gedaan dan wel dat met het GRIP overleg heeft plaatsgehad over het op schrift stellen van de
mondelinge
inlichtingen. Dat laatste past geheel in de in voormelde circulaire geschetste werkwijze. De circulaire regelt immers het zogenaamde rapport risicoanalyse ten behoeve van het penitentiair dossier. De circulaire bepaalt dat een dergelijk rapport kan
worden gebruikt in eventuele beklag- en beroepsprocedures.

Onder deze omstandigheden acht de beroepscommissie het beklag tegen de afzonderingsmaatregel, voor zover deze langer heeft geduurd dan vier dagen, gegrond.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt aan klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op een bedrag van €120,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 120,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 28 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven