Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0419/TB, 7 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/419/TB

betreft: [klager] datum: 7 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 31 januari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens de Minister, [...].

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: Van Mesdagkliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De Minister heeft op 31 januari 2006 beslist klager te plaatsen in de Van Mesdagkliniek. Deze plaatsing was ten tijde
van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met zijn plaatsing in de Van Mesdagkliniek. Hij zou liever zo dicht mogelijk bij Rotterdam in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Rhoon worden geplaatst, omdat zijn moeder slecht ter been is en onmogelijk lange afstanden kan
afleggen. Klager hoopt dat hij niet uit hoeft te leggen hoe belangrijk dit contact is in verband met zijn behandeling en uiteindelijke resocialisatie. Het is onjuist dat een spoedige plaatsing prevaleert boven een succesvolle behandeling. Zijn
behandeling zal gebaat zijn bij een plaatsing in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Rhoon.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft aangeven zo dicht mogelijk bij Rotterdam geplaatst te willen, omdat zijn moeder slecht ter been is en onmogelijk lange afstanden kan afleggen. Deze gronden zijn onvoldoende zwaarwegend om tot een gegrondverklaring van het beroep te
oordelen. Binnen de tbs-inrichtingen bestaan aanzienlijke capaciteitstekorten. Daarom kan in beginsel geen rekening worden gehouden met voorkeuren voor een kliniek. Bij plaatsing in een tbs-inrichting wordt slechts onderscheiden naar sekse,
verstandelijke handicap en de aard van de aandoening. Dat klager door de woonplaats van zijn moeder het liefst in de omgeving van Rotterdam geplaatst wil worden is onvoldoende zwaarwegend om van dit plaatsingsbeleid af te wijken.

4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Minister geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten vrouwen,
zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Minister heeft de beslissing tot plaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens over het al dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico, alsmede de
bestaande wachtlijsten.

Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd, die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Minister in redelijkheid niet tot de bestreden plaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden van zijn moeder is niet met een medische verklaring onderbouwd en kan overigens ook niet tot een ander oordeel leiden. De beroepscommissie stelt vast dat (thans) het merendeel van de
tbs-inrichtingen in het noorden, oosten en zuiden van het land zijn gesitueerd, terwijl veel tbs-gestelden afkomstig zijn uit het westen en hun vrienden, familie en overig sociaal netwerk veelal eveneens woonachtig zijn in het westen van het land.
Indien in alle gevallen rekening zou worden gehouden met de regionale voorkeur van tbs-gestelden, zou dit leiden tot vergroting van de wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-inrichting en verlenging van de passantentermijn. Het belang dat tbs-gestelden
zo snel mogelijk worden geplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen, weegt daarom in de regel zwaarder dan de voorkeur voor plaatsing in een bepaalde regio.
Voorts is niet gebleken van een, met het oog op klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio gelet op de bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren boven het belang van een plaatsing op korte
termijn naar de Van Mesdagkliniek.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de beslissing klager te plaatsen in de Van Mesdagkliniek niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. M. Smit en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven