Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1298/SGA, 22 mei 2006, schorsing
Uitspraakdatum:22-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1298/SGA

Betreft: [klager] datum: 22 mei 2006

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting d.d. 11 mei 2006, inhoudende een weigering om een met name genoemd persoon, te
weten mevrouw [...]., gedurende een periode van drie maanden, ingaande op 11 mei 2006 en eindigende op 11 augustus 2006, toe te laten tot verzoeker, wegens het ernstige vermoeden dat deze bezoekster contrabande heeft ingevoerd, met de bepaling dat
verzoeker zijn bezoekster van deze maatregel in kennis dient te stellen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 14 mei 2006 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 18 mei 2006.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft het verzoek schriftelijk toegelicht. Daarbij is het volgende aangevoerd. De echtgenote van verzoeker is ten onrechte de toegang tot de inrichting ontzegd. Zij wist niet dat verzoeker drugs in zijn bezit had en zij is niet schuldig aan
de
invoer van drugs in de inrichting. Zijn echtgenote is ongeneeslijk ziek en verzoeker zou het zeer op prijs stellen haar nog op bezoek te mogen ontvangen. Verzoeker heeft ook nog twee kleine kinderen die hij graag wil zien.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Al enige tijd bestond het vermoeden dat verzoeker betrokken was bij de illegale verspreiding van drugs in de inrichting. Onderzoek leverde de tip op dat verzoeker de drugs
via
het bezoek zou binnen krijgen. Verzoeker is daarop na het bezoek apart genomen om hem te controleren op het bezit van drugs. Verzoeker heeft toen het een en ander doorgeslikt. Op een later tijdstip is door controle van de ontlasting vast komen te staan
dat dit een geruime hoeveelheid drugs was. Verzoeker gaf toe zes bollen softdrugs te hebben ingeslikt. Gelet op de hoeveelheid werd dit aangemerkt als een handelshoeveelheid. Dit werd ook niet betwist door verzoeker. Terwijl daarover geen woord was
gerept, probeerde verzoeker de directeur te overtuigen dat de drugs niet afkomstig waren van het bezoek. Het vermoeden dat er door verzoeker drugs werd verhandeld, de tip dat verzoeker de drugs via zijn bezoek ingevoerd zou krijgen, de constatering dat
hij na het bezoek een handelsvoorraad drugs heeft ingeslikt heeft doen besluiten om op basis van een ernstig vermoeden van invoer van contrabande om de bezoekster gedurende de periode van drie maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen.
Verzoeker
verblijft op dit moment in de strafcel en hij is goed aanspreekbaar en zowel zijn fysieke als mentale gesteldheid zijn goed te noemen.

2. De beoordeling
De directeur is op grond van het bepaalde in artikel 38, derde lid, van de Pbw, bevoegd om een of meer bepaalde bezoekers de toegang tot de gedetineerde te weigeren. De voorzitter verstaat de bestreden beslissing daarom in die zin dat niet bedoeld is
aan verzoeker een ordemaatregel op te leggen, maar om toepassing te geven aan het bepaalde in voornoemd artikel 38, derde lid, van de Pbw. In een dergelijk geval is overigens een verlenging van de termijn (hoewel in de mededeling anders staat vermeld)
niet mogelijk.

De voorzitter stelt vervolgens voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een door de directeur genomen beslissing slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden
onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan
tot
schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.

Voor zover in de beslissing van de directeur is vermeld dat verzoeker zijn bezoekster in kennis dient te stellen van de beslissing van de directeur, overweegt de voorzitter dat het aan de directeur is om de belanghebbenden – te weten verzoeker en de
genoemde bezoekster – op de hoogte te stellen van zijn beslissing. In zoverre acht de voorzitter termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van dit onderdeel van de beslissing te schorsen.
De voorzitter geeft de directeur dringend in overweging om de genoemde bezoekster op de hoogte te stellen van zijn beslissing van 11 mei 2006.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur, inhoudende een weigering om mevrouw [...], gedurende een periode van drie maanden, ingaande op 11 mei 2006 en eindigende op 11 augustus
2006, toe te laten tot verzoeker.
Hij wijst het verzoek toe voor zover dit ziet op de aan verzoeker opgelegde verplichting om zijn bezoekster op de hoogte te stellen van de beslissing van de directeur en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van 11
mei 2006.

Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 22 mei 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven