Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1144/GA, 27 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1144/GA

betreft: [klager] datum: 27 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Steen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 april 2006 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2006, gehouden in de locatie De Grittenborgh te Hoogeveen is gehoord [...], unit-directeur bij de locatie De Marwei.
Klager, die niet kon worden vervoerd, en zijn raadsvrouw zijn op 21 juni 2006 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord.
Van het horen van de directeur en van het horen van klager en zijn raadsvrouw is verslag opgemaakt. Aan de raadsvrouw is gelegenheid geboden om het beroep nader schriftelijk toe te lichten. Van die gelegenheid is door de raadsvrouw gebruik gemaakt en
die nadere toelichting is aan de directeur ter kennis gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van een geslepen mes en in verband daarmee de aanwezigheid van aanwijzingen dat klager
een ontvluchtingspoging, door middel van gijzeling van een personeelslid, wilde ondernemen. De onderhavige disciplinaire straf werd ten uitvoer gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht zoals staat vermeld in het verslag van horen van 21 juni 2006. Een kopie van dat verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor
hier ingevoegd en herhaald.
In de schriftelijke toelichting d.d. 12 juli 2006 is – zakelijk weergegeven – namens klager nog het volgende naar voren gebracht. Er is een tekening overgelegd van het betreffende mes. Door klager wordt bestreden dat dit mes scherp geslepen zou zijn.
Tot heden heeft de directeur overigens nagelaten het betreffende mes over te leggen. De stelling van de directeur kan daarom niet gecontroleerd worden. Klager wijst op de zich in het proces-dossier bevindende verklaring van [A] d.d. 10 september 2005.
Deze [A] verklaart over een telefoongesprek d.d. 16 augustus 2005 waarin de naam van klager zou zijn gevallen in combinatie met de woorden “mes” en “fitness”. Klager is van mening dat niet begrijpelijk is waarom deze verklaring pas een maand na het
voorval op papier is gezet. In die verklaring wordt verwezen naar een schriftelijke vastlegging door [B]. Die vastlegging ontbreekt in het dossier en de vraag is daarom of die vastlegging wel bestaat. Het bevreemdt klager dat, als er in augustus 2005
sprake zou zijn geweest van voor hem belastende informatie, er dan pas in november 2005 een celcontrole plaatsvindt. Klager is van mening dat er een dossier tegen hem is “opgebouwd” en dat hij zich moeilijk tegen dergelijke beschuldigingen kan
verweren.
Klager geeft nog aan dat desgewenst andere gedetineerden, bijvoorbeeld de vorige bewoner van klagers cel, zouden kunnen worden gehoord en dat deze zijn verhaal zouden kunnen bevestigen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht zoals vermeld in het verslag van horen d.d. 8 juni 2006. Een kopie van dat verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingelast
en herhaald.

3. De beoordeling
Door klager is aangevoerd dat het onderzoek van de beklagcommissie onvoldoende en/of onvolledig is geweest. Daargelaten de juistheid van klagers stelling, kan daaraan voorbij worden gegaan nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om getuigen te horen af.

Nu de beklagcommissie het beklag tegen de – in aansluiting op onderhavige disciplinaire straf genomen – verlengingsbeslissing, gegrond heeft verklaard, kan die beslissing van de directeur alsook de gronden waarop deze is genomen (waaronder tevens het
rapport van het Gedetineerden recherche-informatiepunt) hier buiten beschouwing blijven.
Op 10 november 2005 is aan klager de bestreden disciplinaire straf opgelegd. Die disciplinaire straf is opgelegd naar aanleiding van een verslag d.d. 10 november 2006, welk verslag aan klager toen is aangezegd en waarin wordt vermeld dat in klagers
verblijfsruimte, bij gelegenheid van een speciale celinspectie, een aangeslepen mes werd aangetroffen. Aanleiding voor die celinspectie was kennelijk een, blijkens een verslag d.d. 10 november 2005, aan een penitentiair inrichtingsmedewerker gedane
mededeling omtrent het voorhanden hebben van dat aangeslepen mes door klager. In het kader van het onderzoek naar de herkomst en doel van dat aangeslepen mes is, blijkens een daarvan opgemaakt verslag, op 10 november 2006 een medegedetineerde van
klager
gehoord en daarbij is vermeld dat die medegedetineerde zou hebben gezien dat klager al enige tijd het betreffende mes aan het slijpen was en dat hij voornemens was een ontsnappingspoging, waarbij een personeelslid zou worden gegijzeld, voor te
bereiden.
Eén en ander in onderling en samenhang bezien, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, onredelijk en
onbillijk moet worden geacht. De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de aard en toestand van het onderhavige mes, zoals omschreven door de directeur. Het voorhanden hebben van een dergelijk (niet
toegestaan) voorwerp is voldoende reden om die disciplinaire straf op te leggen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, J.L. Brand en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven