Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1594/GV, 18 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1594/GV

betreft: [klager] datum: 18 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
De reclasseringsambtenaar handelt onjuist. De ene keer zegt deze dat klager weigert mee te werken aan de T.R., de andere keer zegt hij dat bij klager de motivatie voor interventies naar gedragsverandering ontbreekt. Het gesprek met de
reclasseringsambtenaar dateert inmiddels van meer dan acht maanden geleden. Klager vindt het wrang dat hij niet kan laten zien dat hij zich voor de maatschappij in wil zetten en aan alle gedragsinterventies mee wil werken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager komt al sinds 1968 in aanraking met Justitie. Hij is 43 maal veroordeeld, waaronder tweemaal voor zeer ernstige delicten.
Uit Risc onderzoek scoorde klager hoog en blijkt er een hoge kans op recidive aanwezig te zijn. Om dit te voorkomen is gedragsinterventie noodzakelijk. Klager is ervan overtuigd dat hij geen trainingen of hulp nodig heeft bij veranderingen. De enige
hulp die hij wenst is bij het snel vrijkomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op klagers gedrag en inzet binnen de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat verlofverlening in dit stadium van de detentie niet toelaatbaar is, gelet op de aard en de ernst van het door klager gepleegde delict en de daaruit voortvloeiende
maatschappelijke onrust die een verlofverlening kan veroorzaken bij de nabestaanden van het slachtoffer en de leefomgeving.
De politie Brabant-Noord heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 16 jaar met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 mei 2007. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van 54 dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Blijkens de overgelegde informatie komt klager al sedert 1968 in aanraking met justitie en krijgen de delicten een steeds gewelddadiger karakter. Uit het afgenomen Risc onderzoek komt naar voren dat de kans op recidive groot is. Verscheidene malen
heeft
hij een bijzondere voorwaarde en toezicht opgelegd gekregen. Dit heeft geen enkele maal bijgedragen aan het voorkomen van recidive. Gedragsinterventie wordt noodzakelijk geacht. Klager toont echter geen enkele motivatie tot werkelijke
gedragsverandering. De enkele intentie dat hij er thans klaarblijkelijk wel aan wil gaan werken en zich voor de maatschappij in wil zetten is in dit verband ontoereikend. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden
contra-indicaties
vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel
4
onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 18 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven