Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1374/GV, 11 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1374/GV

betreft: [klager] datum: 11 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Hij wil graag met verlof om tevens zijn 50-jarig huwelijk te kunnen vieren. Als alternatief heeft hij aangegeven het verlof bij zijn zuster in Spijkenisse door te brengen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Niet is aangetoond dat klager 50 jaar getrouwd is. Daarbij is klager veroordeeld voor een zedendelict met een meisje van zeven jaar. Verlenen van verlof zou tot grote maatschappelijke onrust zorgen in het algemeen en ten aanzien van het slachtoffer in
het bijzonder.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat verlof in dit stadium van de detentie, gelet op de aard en de ernst van het delict, maatschappelijke onrust kan veroorzaken bij het slachtoffer en de leefomgeving.
Het belang van het -zeer jonge- slachtoffer weegt in dit stadium van de detentie zwaarder dan het belang van klager.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aanvankelijk aangegeven dat het niet verantwoord wordt geacht dat klager zijn verlof doorbrengt op zijn woonadres. Nadien is desgevraagd aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen verlofverlening doorgebracht bij
zijn
zuster in Spijkenisse, mits daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat klager binnen geen geval binnen de gemeentegrenzen van Rozenburg mag komen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens gemeenschap met een persoon beneden 12 jaar. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof in dit stadium van de detentie onvoldoende aanwijzingen zijn. Zij
overweegt hierbij dat de ernst van het delict als zodanig onvoldoende grond vormt voor afwijzing van het verlof. Uit de inrichtingsrapportage komt naar voren dat klager zich positief gedraagt. De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aanvankelijk negatief
geadviseerd, maar nadien desgevraagd aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen verlofverlening doorgebracht bij klagers zuster in Spijkenisse. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende
betekenis dient te worden toegekend.
De beroepscommissie overweegt hierbij dat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ten aanzien van klager de voorwaarde kan worden gesteld dat hij zich in geen geval binnen de gemeentegrenzen van
Rozenburg
begeeft en zich ook overigens dient te onthouden van contact met het slachtoffer.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden
vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven