Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1399/GV, 10 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1399/GV

betreft: [klager] datum: 10 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers tweede verlofaanvraag is afgewezen ondanks ook deze keer een positief advies van het openbaar
ministerie, de politie en de reclassering. Alleen de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd en klager vindt dat dat niet klopt. Hij heeft nooit de medewerkerster van het b.s.d. ervan beschuldigd dat hij op de b.g.g. is geplaatst. Klager heeft de
medewerkster wel aangesproken over de verzoekbriefjes die hij had ingestuurd. Zij antwoordde dat ze die niet had ontvangen. Er is toen een discussie ontstaan omdat het voor klager van belang was dat hij beroep had kunnen indienen tegen een vonnis van
een maand. Door zijn klagen is hij toen drie dagen in de isolatiecel beland. Klager is tegen deze beslissing in beklag gegaan maar het afdelingshoofd heeft hem gevraagd om de zaak in te trekken. Alles zou goed komen. Het is echter niet goed gekomen
want
alles wordt nog steeds tegen klager gebruikt in zijn verlofaanvraag. Klager zou toch graag met verlof willen gaan en ook in een normaal regime worden geplaatst. Hij zou graag zijn kinderen willen zien. Personeelsleden blijven klager tot op de dag van
vandaag uitdagen. Hij heeft zijn arm al gebroken door toedoen van het personeel. De bewaarder zei dat het zijn nek zou moeten zijn. Klager is hierover in beklag gegaan en heeft een brief gestuurd naar de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Hij
heeft
er ook met de pastoor over gesproken. Hij gedraagt zich net als andere gedetineerden en wil op een normale afdeling worden geplaatst.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen in verband met klagers negatieve gedrag en uitlatingen jegens personeel op de afdeling. Hij heeft een medewerkster van het b.s.d. beschuldigd van niet integer gedrag, houdt zich slecht aan afspraken en blijft de schuld van zijn
b.g.g.-plaatsing continu bij anderen neerleggen zonder ook maar enigszins naar zijn eigen gedrag te kijken. Het negatieve gedrag van klager is er niet minder op geworden en hij blijft zich onbeschoft gedragen. Nadat de beroepscommissie klagers beroep
tegen afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag gegrond heeft verklaard, is het gedrag van klager in een neerwaartse spiraal geraakt. Hij blijft ontkennen dat hij in een b.g.g. thuishoort en er is sprake van een verstoorde werkrelatie. Besloten is om
klager over te plaatsen naar de b.g.g. te Maastricht. De termijn voor plaatsing op een b.g.g. is met drie maanden verlengd. Klager is inmiddels geplaatst op de b.g.g. te Maastricht. Onder deze omstandigheden lijkt het momenteel niet verantwoord om
klager verlof te verlenen. Wel is voorstelbaar dat nu klager in een andere omgeving verkeert met andere personeelsleden en wanneer het weer tijd is voor een verlofaanvraag dat het verlenen van een dergelijk verlof tot de mogelijkheden behoort.

De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ’s-Hertogenbosch en de politie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal, (poging tot) doodslag en afpersing. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen van respectievelijk twee maanden en een maand te ondergaan. De wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 augustus 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 47 dagen en zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te
ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Klagers beroep tegen afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag is door de beroepscommissie gegrond verklaard (06/957/GV d.d. 22 mei 2006) omdat er net niet voldoende grond was om zijn aanvraag te weigeren. De beroepscommissie heeft vervolgens de
beslissing tot afwijzing van de eerste verlofaanvraag vernietigd en de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. De selectiefunctionaris heeft hieraan geen gevolg gegeven. De thans met betrekking
tot het onderhavige beroep door de selectiefunctionaris aangedragen bezwaren tegen verlofverlening zijn niet nieuw en worden door de uitspraak d.d. 22 mei 2006 (06/957/GV) weerlegd en zijn naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om een
afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag te dragen. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager alsnog verlof zal worden verleend op een nader door de Minister
te bepalen tijdstip.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat aan klager alsnog verlof zal worden verleend op een nader door de Minister te bepalen tijdstip.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven