Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0943/GA, 29 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/943/GA

betreft: [klager] datum: 29 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 april 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.R. Weening, gehoord. De directeur van voormeld h.v.b. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te
zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. schending zorgplicht van directeur doordat klager pas na vier dagen is vervoerd naar het ziekenhuis;
b. een ordemaatregel van 14 dagen uitsluiting van deelname aan de arbeid.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van zijn beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nadat klager op 9 januari 2006 tijdens het sporten zijn voet had gebroken, is hij pas op 13 januari 2006 vervoerd naar het ziekenhuis. Twee
dagen na de breuk heeft klager via een p.i.w.-er beklag ingediend. Later toen klager op de B-vleugel verbleef heeft hij nogmaals beklag ingediend. Dit klaagschrift maakt onderdeel uit van het dossier. Klager meent derhalve dat hij op tijd beklag heeft
ingediend. Klager heeft ook klachten over het personeel van de inrichting. Het personeel is niet ingegaan op klagers verzoek om medische hulp. Het personeel vond dat klager zich aanstelde.
Klager wist niet tot wanneer hij arbeidsongeschikt was. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij wilde proberen te gaan werken, hij wist alleen niet of het hem ging lukken. Vervolgens werd hij beschouwd als werkweigeraar. Klager heeft echter niet gezegd
dat
hij niet wilde werken. Klager is van mening dat de directeur niet zonder meer mag afgaan op een betermelding die van tevoren is afgegeven. De directeur had nader onderzoek moeten verrichten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op dit onderdeel van het beklag heeft beslist. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat bij
een
tijdige indiening van het klaagschrift klager evenmin in zijn klacht zou kunnen worden ontvangen. De bejegening door het personeel kan immers niet worden opgevat als een voor beklag vastbare beslissing van de directeur op grond van artikel 60 Pbw.

b.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang is van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Vast is komen te staan dat klager op 15 februari 2006 een ordemaatregel van 14 dagen uitsluiting van deelname aan de arbeid is opgelegd. Blijkens het schriftelijk verslag van 28
februari 2006 ligt daaraan ten grondslag klagers mededeling dat hij niet aan het arbeidsproces wilde deelnemen. Klager ontkent dit. Gebleken is verder dat aan klager in verband met een gebroken voet van 10 januari tot 14 februari 2006 een “medische
kaart” is verstrekt op grond waarvan hij niet hoefde deel te nemen aan de arbeid. Tegen deze (medische) achtergrond had het op de weg gelegen van de directeur om omtrent de vermeende werkweigering van klager, eerst nader onderzoek te verrichten naar de
beweegredenen van klager en eventueel het advies van de medische dienst in te winnen. Dit is gesteld noch gebleken. Gelet hierop is de beslissing van de directeur onredelijk en onbillijk. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. Aan
klager
zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 29 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven