Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0871/GV, 15 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/871/GV

betreft: [klager] datum: 15 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. In de bestreden beslissing wordt een verkeerde datum genoemd waarop klager heeft verzocht om
strafonderbreking. Klager vindt dit onzorgvuldig. Klager onderneemt alles om een goede nieuwe start te maken. Hij volgt het penitentiaire programma ‘Terugdringen recidive’ en volgt vrijwillig agressietherapie. Strafonderbreking zou wel degelijk
geholpen
hebben om klagers terugkeer in de samenleving samen met zijn verloofde te bevorderen. Klager heeft eerder op 15 december 2005 twee uur strafonderbreking gekregen om naar Heerhugowaard te reizen. Door onzorgvuldigheden van anderen krijgen klager en zijn
verloofde het gevoel dat hun inzet niet serieus genomen wordt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Abusievelijk is een oude datum in de brief niet verwijderd. Klager heeft deze onzorgvuldigheid terecht opgemerkt. De reden voor de gevraagde strafonderbreking, n.l. verhuizing, wordt
niet genoemd in artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Daarnaast vervalt op grond van artikel 34 van de Regeling de mogelijkheid tot strafonderbreking, omdat een andere vorm van verlof in deze mogelijk is. Klager verblijft in
een beperkt beveiligde inrichting en heeft één keer per vier weken weekendverlof. Middels verschuiving had hij daar gebruik van kunnen maken. Daarnaast is er de mogelijkheid van incidenteel verlof. Klager heeft hier al vijf keer eerder gebruik van
gemaakt.
Aangezien tijdens strafonderbreking de detentie wordt stopgezet, kan het nooit zo zijn dat in het kader van het terugdringen van recidive en om de terugkeer in de samenleving te bevorderen een strafonderbreking wordt verleend. Het is niet juist dat aan
klager eerder voor de duur van twee uren strafonderbreking is verleend. Strafonderbreking geldt voor minimaal twee etmalen. Het zelfstandig reizen van de ene inrichting naar de andere inrichting is geen strafonderbreking, maar is reistijd. De
beslissing
is zorgvuldig genomen en conform het wettelijk kader. De beslissing is niet onredelijk of onbillijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn geen adviezen uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaren, wegens overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juni 2007.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan
met een andere vorm van verlof. De beroepscommissie is van oordeel dat het verlenen van ondersteuning aan klagers verloofde tijdens een verhuizing, geen bijzondere omstandigheid is zoals bedoeld in voornoemd artikel 34 van de Regeling. Bovendien komt
uit de reactie van de Minister naar voren dat klager een beroep had kunnen doen op de regeling voor incidenteel verlof of na verschuiving gebruik had kunnen maken van het regimaire verlof waarvoor klager op grond van zijn plaatsing in een beperkt
beveiligde inrichting (b.b.i) in aanmerking komt. Gelet hierop is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 15 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven