Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0902/GA, 29 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/902/GA

betreft: [klager] datum: 29 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 maart 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klagers raadsvrouw, mr. D. Laheij, en namens de directeur van voormeld h.v.b., [...], gehoord. In verband met klagers overplaatsing naar de
penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg kort voor de zittingsdatum, kon geen vervoer naar de zitting worden geregeld. Namens klager is op 18 mei 2005 telefonisch bericht dat klager afziet van de mogelijkheid alsnog afzonderlijk te worden
gehoord of nader schriftelijk te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft klagers overplaatsing van de locatie De Schie naar de locatie De IJssel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is binnen het h.v.b. intern overgeplaatst naar de locatie De IJssel op basis van roddels. Klager ontkent de betreffende bewaarder te
hebben bedreigd. De overplaatsing is een ingrijpende beslissing die niet kan worden genomen op basis van uitlatingen van medegedetineerden. Voor de beklagcommissie heeft de directeur gesteld dat nader onderzoek is gedaan. Onduidelijk is echter wat dit
onderzoek heeft ingehouden en wat de resultaten daarvan zijn geweest. Niet duidelijk is geworden of de beweerde bedreigingen reëel zijn. Op geen enkele manier is aannemelijk gemaakt dat door objectief te toetsen gedragingen de orde, rust en veiligheid
in de inrichting op welke wijze dan ook in gevaar was. Aan klager zijn nimmer ordemaatregelen of disciplinaire straffen opgelegd. Met het beklag beoogt klager geen terugplaatsing naar de locatie De Schie. Het is voor hem een principiële zaak.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De overplaatsing volgde na mededelingen van een medegedetineerde aan een medewerkster van de medische dienst. In het verleden hebben zich meer
dingen afgespeeld rond klager. Klager is afgeluisterd in zijn cel. Op grond hiervan is vastgesteld dat het aannemelijk is dat klager bedreigingen heeft geuit. De directeur heeft getracht een en ander aan klager duidelijk te maken.

3. De beoordeling
Het Ministerieel besluit van 23 maart 2005 nr. 5336634/05/DJI regelt de bestemming van de penitentiaire inrichtingen Rijnmond. Het besluit is in werking getreden op 21 februari 2005. In artikel 1 van het besluit is, voorzover hier van belang, bepaald
dat (afdelingen van) zowel het perceel Prof. Jonkersweg 7 te Rotterdam als het perceel Van der Hoopstraat 100 te Krimpen aan den IJssel worden aangewezen als huis van bewaring (en inrichting voor stelselmatige daders). Zoals de beroepscommissie eerder
heeft overwogen in haar uitspraak van 24 januari 2006 met nummer 05/1915/GA dient hier niet in gelezen te worden dat beide vermelde percelen gezamenlijk één huis van bewaring vormen, maar er dient hier gelezen te worden dat beide percelen ieder voor
zich tot huis van bewaring worden bestemd. Daaraan doet niet af dat deze (en andere) percelen volgens voormeld artikel 1 gezamenlijk worden aangeduid als huis van bewaring/ISD Rotterdam. Het uitgangspunt van de wet is immers dat aan een inrichting of
een afdeling van een inrichting, waarmee wordt gedoeld op een geografisch herkenbaar gebouwelijk complex, een bepaalde penitentiaire bestemming wordt toebedeeld. Zulks valt af te leiden uit onderdeel 7 van de Memorie van Toelichting bij de
Penitentiaire
beginselenwet (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 263, nr. 3, pagina 23 en 24), alwaar het volgende valt te lezen: “Onder het begrip inrichting valt te verstaan een feitelijke en organisatorische eenheid. Vaak zal het gaan om één gebouw dat onder beheer
van
een directeur staat. Aan de orde is al geweest (onderdeel 6 onder c) de in gang zijnde organisatorische bundeling van gebouwen. In een dergelijke situatie laat de wet de mogelijkheid open om een complex van gebouwen als een penitentiaire inrichting aan
te duiden. Het komt de overzichtelijkheid ten goede, indien gebouwen die op deze wijze worden samengevoegd geografisch een herkenbare eenheid vormen. Indien inrichtingen die niet in elkaars nabijheid liggen, organisatorisch onder hetzelfde beheer
worden
gebracht zullen de samenstellende delen als even zovele penitentiaire inrichtingen worden aangeduid.”
Deze uitleg van het begrip inrichting is ook overigens in overeenstemming met de bij de invoering van de Penitentiaire beginselenwet gekozen uitgangspunten. De nieuwe regeling stelde immers ook beroep tegen plaatsing in en overplaatsing naar een huis
van bewaring open. Het werd wenselijk geoordeeld om de gedetineerde in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken tegen plaatsing in een bepaalde regio of plaats. Door percelen op locaties in verschillende plaatsen samen als huis van bewaring aan te
wijzen wordt dit uitgangspunt ondergraven. Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van de directeur tot overplaatsing. Nu het hier een beslissing van de directeur jegens de gedetineerde betreft is het beklag ontvankelijk. Tot overplaatsing is
de directeur niet bevoegd. Nu die beslissing gelet op artikel 15, derde lid, Pbw is voorbehouden aan de selectiefunctionaris zal het beroep en het beklag gegrond worden verklaard. Juist in gevallen als in onderhavige zaak ligt het meer op de weg van de
selectiefunctionaris een afweging te maken. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 29 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven