Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1418/GV, 22 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1418/GV

betreft: [klager] datum: 22 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers raadsman heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking verlof afgewezen en één dag incidenteel verlof toegewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager wil graag in de gelegenheid worden gesteld om zijn (afgebrande) woonwagen op te ruimen. De gemeente Waddinxveen is niet tegen een eventuele strafonderbreking met dat doel. Vanuit de gemeente is een daartoe strekkende brief aan de
selectiefunctionaris gestuurd

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op grond van het bepaalde in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet met
een andere vorm van verlof kan worden volstaan. De Minister is van mening dat klager een beroep kan doen op de regeling voor incidenteel verlof met daaraan gekoppeld het verschuiven van zijn regimaire weekeindverlof. Uit overleg met de gemeente
Waddinxveen is naar voren gekomen dat er twee dagen nodig zijn voor het opruimen van klagers afgebrande woonwagen. Daarbij is namens de gemeente (informeel) toegezegd dat alle medewerking zal worden verleend om klager in de gelegenheid te stellen de
restanten van de woonwagen zonder verdere kosten op de gemeentelijke stortplaats te storten. Formeel dient het college van Burgemeester en Wethouders dit wel goed te keuren. Klager krijgt, aldus de gemeente, geen geld verstrekt voor de aanschaf van een
nieuwe woonwagen, terwijl de brandstichter de schade niet kan vergoeden. Omdat de aanschaf van een nieuwe woonwagen vooralsnog niet mogelijk lijkt, klager moet leven van een bijstandsuitkering, heeft de gemeente voor klager een urgentieverklaring
afgeven voor een vaste huurwoning. Een dergelijke woning is vooralsnog niet beschikbaar

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier maanden. Deze gevangenisstraf eindigt op 3 juli 2006. Aansluitend dient hij eventueel twee dagen subsidiaire hechtenis te ondergaan.

Het doel waarvoor strafonderbreking is verzocht, is het opruimen van de door brandstichting vernielde woonwagen van klager en het zorgen voor nieuwe woonruimte. Door klager is gesteld dat hij deze zaken niet door derden kan laten verrichten. Uit de
inlichtingen namens de Minister komt naar voren dat klager (met medewerking van de gemeente Waddinxveen) in ongeveer twee dagen zijn woonwagen (zonder kosten) kan opruimen en dat de gemeente inmiddels een urgentieverklaring heeft afgegeven voor het
verkrijgen van een huurwoning, maar dat vooralsnog geen woning beschikbaar is. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat in dit geval ten behoeve van de opruiming van de woonwagen kan worden volstaan met het verlenen van één (1) dag incidenteel verlof,
welk incidenteel verlof gekoppeld kan worden aan het aan klager toekomend regimair verlof. Alleen al om die reden voldoet klager niet aan de eis van artikel 34 van de Regeling. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing van de Minister, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk kan worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven