Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1357/GV, 22 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1357/GV

betreft: [klager] datum: 22 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is vorig jaar, toen hij was gedetineerd in Nieuwegein, niet
teruggekeerd van verlof. Klager erkent dat dit fout is geweest. Hij moest toen kiezen tussen de terugkeer naar de inrichting of het herstel van zijn relatie. Klager heeft toen voor zijn relatie gekozen. Hij is inmiddels getrouwd en heeft een zoontje
van
ruim drieëneenhalve maand. Klager heeft zich uit eigen beweging op 18 januari 2006 gemeld bij de politie om zijn straf uit te zitten. Klager verzoekt hem het vertrouwen te geven en hem toe te staan op verlof te mogen gaan, zodat hij in een later
stadium
in aanmerking kan komen voor deelname aan een penitentiair programma. Klager zou graag willen dat zijn vrouw en kind niet hoeven te lijn onder de gevolgen van klagers gedrag. Er hoeft, anders dan de officier van justitie in zijn advies heeft
aangevoerd,
niet gevreesd te worden dat klager naar het buitenland zal vluchten. Klagers echtgenote woont inmiddels in Nederland bij klagers moeder. Klager is daarom niet vluchtgevaarlijk, terwijl ook het gedrag van klager in de inrichting waar hij verblijft niet
tot contra-indicaties heeft geleid voor de verlening van verlof.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Tijdens klagers huidige detentie heeft hij zich op 1 mei 2005 onttrokken aan zijn detentie door niet terug te keren van een hem verleend algemeen verlof. In de tijd dat hij zich aan zijn detentie heeft onttrokken, is hij met een in Engeland woonachtige
vrouw getrouwd. Na ruim negen maanden heeft hij zich op 18 januari 2006 gemeld bij de politie in Amersfoort. Hij is vervolgens ingesloten in het huis van bewaring van de locatie De Berg in Arnhem. Tijdens zijn verblijf aldaar is hij onder begeleiding
op
kraambezoek geweest bij zijn echtgenote. Naast zijn strafrestant dient klager ook nog twee taakstrafvervangende hechtenisstraffen uit te zitten. Het betreft de derde verlofaanvraag van klager. Klager is van het eerste algemeen verlof niet teruggekeerd,
terwijl de tweede aanvraag is afgewezen. Hoewel er gedragsmatig geen contra-indicaties zijn ten aanzien van het verlenen van verlof, acht de Minister het thans te vroeg om algemeen verlof te verlenen. Klager is niet teruggekeerd van de eerste hem
geboden mogelijkheid van (onbegeleid) verlof, terwijl hij – blijkens de tenuitvoerlegging van de taakstrafvervangende hechtenis – heeft aangetoond zich niet aan afspraken te kunnen houden. De Minister heeft daarom vooralsnog geen vertrouwen in een goed
verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Berg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en verwijst naar de adviezen van de officier van justitie en de politie.
Namens de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam is aangegeven dat gevreesd moet worden dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken door naar het buitenland te vluchten.
De politie Haaglanden, bureau Naaldwijk, heeft geadviseerd aan klager slechts verlof te verlenen indien dit geschiedt onder bewaking en enkel tijdens de huwelijksplechtigheid van klager broer op 12 mei 2006.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens – onder meer mensenhandel, onvrijwillige prostitutie, (poging tot) (zware) mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het
leven
gericht. Aansluitend dient hij zes maanden gevangenisstraf te ondergaan, wegens de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en (in het totaal) 74 dagen taakstraf vervangende hechtenis. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 oktober 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich tijdens zijn huidige detentie gedurende negen maanden daaraan heeft onttrokken en in die tijd in het buitenland heeft verbleven. Weliswaar heeft klager daarvoor redenen aangevoerd, maar die redenen maken
de
op zich gerechtvaardigde vrees dat hij zich bij een volgend verlofmoment wederom zal onttrekken aan zijn detentie niet minder. De omstandigheden dat klager zich zelf weer gemeld heeft om zijn detentie voort te zetten en dat zijn echtgenote en kind nu
in
Nederland verblijven, doen daaraan niet af.

De beroepscommissie is daarom van oordeel dat voornoemde vrees voor ontvluchting vooralsnog een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de
Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr.
733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven