Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0937/JA, 20 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Uitspraak

nummer: 06/937/JA

betreft: [klager] datum: 20 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2006, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, is klager gehoord.
De directeur van de j.j.i. De Hartelborgt heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. vermindering van klagers beltegoed op twee telefoonkaarten;
b vermissing van één telefoonkaart.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van onderdeel a. en gegrond verklaard ten aanzien van onderdeel b. met toekenning als tegemoetkoming een telefoonkaart op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt ten aanzien van onderdeel a. als volgt toegelicht.
Klager had van zijn moeder twee volle telefoonkaarten van € 5,= per kaart gekregen. Nadat hij in de ochtend met beide kaarten kort gebeld had heeft hij deze afgegeven aan de groepsleiding. Klager weet niet meer met wie hij heeft gebeld, maar iedereen
met wie hij belt woont in de regio Rotterdam. Toen hij in de middag nogmaals wilde bellen, bleken beide kaarten nagenoeg leeg te zijn. De telefoonkaarten worden op de kamer van de groepsleiding bewaard in een bakje met smalle vakjes, waar het
kamernummer van de jeugdige op staat. Het komt voor dat een telefoonkaart in het verkeerde vakje belandt. Men dient aan de groepsleider het eigen kamernummer te zeggen. Deze pakt dan de telefoonkaart. De jeugdige die het kamernummer heeft waar
abusievelijk een kaart in terecht is gekomen, kan dan met de telefoonkaart (die een ander toebehoort) telefoneren.

Ten aanzien van onderdeel b. heeft klager aangegeven het niet eens te zijn met de toegekende tegemoetkoming. Hij vindt het erg vervelend dat hij, terwijl hij tijdig de beschikking had over een telefoonkaart, lange tijd niet heeft kunnen bellen, omdat
de
kaart kwijt was. Klager kon niet aangeven waaruit de concrete schade heeft bestaan die hij door de vermissing geleden heeft.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Het is niet aannemelijk dat de telefoonkaarten van klager aan een andere jeugdige zouden zijn meegegeven. Uit de rapportage komt niets naar voren over misplaatsen van telefoonkaarten. Wel komt hieruit naar voren dat klager eerder die dag gebeld heeft
en
hij toen niets heeft gezegd over het vermissen van beltegoed. Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de kaarten in de tussentijd aan een andere jeugdige zijn overhandigd.
Klager maakt veelvuldig gebruik van zijn beklagrecht. Ook heeft hij al eens eerder beklag ingesteld omdat er beltegoed van zijn telefoonkaart was verdwenen. In die zaak was het aannemelijk dat dit door een vergissing van de groepsleiding was geschied.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
De verklaring van klager omtrent de afname van de tegoeden op twee telefoonkaarten komt de beroepscommissie, gelet op klagers nauwkeurige toelichting ter zitting, niet onaannemelijk voor. De beroepscommissie leidt hieruit af dat de jeugdigen hun
telefoonkaart(en) na gebruik bij de groepsleiding afgeven, die deze voor hen in de voor de betreffende jeugdige bestemde vakje doet. Deze werkwijze brengt met zich dat er telefoonkaarten, abusievelijk, in een naastgelegen vakje terecht kunnen komen,
dan
wel dat er een kaart uit het verkeerde vakje gehaald kan worden. Ook is niet uitgesloten dat incidenteel een jeugdige zelf een kaart uit een vakje haalt, waarbij vergissing mogelijk is. Beter zou zijn de telefoonkaarten, duidelijk voorzien van naam cq.
kamernummer van de jeugdige, in een afgesloten systeem op te bergen.
Nu niet uitgesloten is dat door toedoen van een andere jeugdige het beltegoed op beide kaarten van klager is afgenomen, zal de beroepscommissie klagers beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren. Ofschoon beide kaarten niet geheel zijn
opgebruikt, ziet de beroepscommissie, mede gelet op de verklaring van klager dat hij zeer kort had gebeld en er later nog maar zeer weinig opstond, aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen van twee volle telefoonkaarten van € 5,= per kaart.

Ten aanzien van onderdeel b.
Klager is voor de vermissing van zijn telefoonkaart als tegemoetkoming een telefoonkaart toegekend. Nu feiten noch omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat een andere tegemoetkoming op zijn plaats was geweest en
tevens
opgemerkt wordt dat de tegemoetkoming niet is bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de toegekende tegemoetkoming juist is. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel
zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt bestaande uit twee telefoonkaarten met beide een waarde van € 5,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt dienaangaande de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, dr. M. Smit en mr. P. Vlaardingerbroek, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 20 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven