Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1419/GV, 19 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1419/GV

betreft: [klager] datum: 19 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens zijn verblijf in detentie aan zijn alcoholprobleem gewerkt en is van mening dat er
geen reden is om hem niet te vertrouwen. Klager zal na het verlof op tijd terugkeren in de inrichting. Hij heeft geen reden om weg te blijven. Zijn detentie eindigt immers al in november 2006. Hij wil graag wat tijd doorbrengen met zijn vrouw en
kinderen. Hij zal tijdens het verlof geen alcoholhoudende drank gebruiken. Hij wil slechts één dag bij zijn familie zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat de diverse partijen negatief hebben geadviseerd met betrekking tot dat verlof. Weliswaar geeft klager aan te hebben gewerkt aan zijn alcoholverslaving, maar kennelijk bestaat bij de betrokken partijen
een ander beeld. Uit de adviezen blijkt dat er thans onvoldoende vertrouwen is in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij heeft hij aangegeven dat onvoldoende vertrouwen bestaat in een goed verloop van het verlof, gelet op klagers alcoholverslaving. Navraag bij
de Reclassering te Zwolle en de Stichting MEE, een hulpverleningsinstantie waarmee het gezin van klager al jaren contact heeft, leverde op dat ook deze instellingen negatief adviseren ten aanzien van een verlofverlening.
De politie IJsselland, team Zwolle-Noord adviseert eveneens negatief ten aanzien van een verlofverlening. Klager en zijn gezin hebben, als klager thuis was, regelmatig ernstige overlast in hun woonomgeving veroorzaakt, mede door het nuttigen van veel
alcohol. Het openbaar ministerie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens – kortweg – gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij nog een gevangenisstraf van zes weken te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks
15 september 2006. Aansluitend dient hij 45 dagen vervangende hechtenis taakstraf en eventueel zeven dagen subsidiaire hechtenis te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal 4 verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de minister, het advies van de directeur van de gevangenis Veenhuizen en uit advies van de politie Zwolle-Noord komt naar voren dat er ernstige twijfels bestaan aan een goed verloop van het verlof, gelet op klagers
alcoholverslaving. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een voldoende contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze nu nog een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve moet de beslissing van de
Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 juni 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven