Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1435/GV, 19 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1435/GV

betreft: [klager] datum: 19 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H. Westendorp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 mei 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. A.H. Westendorp om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager strafonderbreking verleend voor de duur van vijf dagen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat de verleende strafonderbreking ten onrechte voor slechts vijf dagen is toegekend. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager behoeft een langere strafonderbreking om zijn kinderen te kunnen verzorgen. De partner van
klager, [A]. is hiertoe niet in staat omdat zij sedert 14 mei 2006 gedetineerd is. Voor klager is het onmogelijk om binnen een tijdsbestek van één week opvang voor zijn vier kleine kinderen in de leeftijd van 5, 9, 11 en 13 jaar te regelen. Klager
heeft
geen familieleden, vrienden of bekenden die in de gelegenheid zijn om de vier kinderen voor langere tijd te verzorgen. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij uit huis worden geplaatst. Uit een schrijven van de school van de kinderen blijkt
dat het na een periode van onrust weer redelijk goed gaat met de kinderen op school en dat het ontbreken van een stabiele thuissituatie voor de kinderen invloed zal hebben op hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. De school vindt het
wenselijk dat in iedere geval één van de ouders thuis aanwezig is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. [A] zit wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet in voorlopige hechtenis. De behandeling van de zaak zal op 30 juni a.s.
plaatsvinden door de rechtbank te Keulen. De verwachting is dat [A] een gevangenisstraf zal moeten ondergaan tot uiterlijk 1 augustus 2006. Klager wil in aanmerking komen voor strafonderbreking tot 1 augustus 2006.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Naar aanleiding van het ingediende beroep heeft overleg plaatsgevonden met de familieleden van klager en de advocaat van klager. Eén en ander heeft ertoe geleid dat de
strafonderbreking
van klager is verlengd met 14 dagen teneinde hem de gelegenheid te geven opvang voor zijn kinderen te regelen. Aangetoond moet worden dat opvang voor de kinderen niet is te regelen. Hierover is geen nadere informatie ontvangen. Klager zal wat meer
actie
moeten ondernemen. Mocht bekend worden dat klagers echtgenote op korte termijn vrij komt dan is de Minister bereid de zaak nogmaals te bekijken. De Minister heeft tot nu toe geen enkele informatie ontvangen over mogelijke opvang en over hulp van derden
zoals hulpverleningsinstellingen en/of de huisarts. Klagers strafonderbreking eindigt op 20 juni 2006. Daamee heeft klager voldoende ruimte gekregen om naar oplossingen te zoeken. Mocht uit goede en controleerbare informatie blijken dat opvang niet te
regelen is, dan is de Minister bereid een verlenging van strafonderbreking opnieuw te overwegen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis te ondergaan van 30 dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24
juli 2006.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat
niet
kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Niet ter discussie staat of klager al dan niet in aanmerking komt voor een strafonderbreking; slechts de duur van de verleende strafonderbreking wordt door klager te kort geacht. Aan klager is – in
combinatie met het hem toekomende regimaire verlof – aanvankelijk acht dagen strafonderbreking verleend. Uit de informatie van de Minister komt naar voren dat de strafonderbreking daarna is verlengd voor de duur van veertien dagen tot 20 juni 2006.
Klager wil strafonderbreking tot 1 augustus 2006, de datum waarop zijn echtgenote waarschijnlijk in vrijheid wordt gesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat door klager de noodzaak de strafonderbreking te verlengen tot 1 augustus 2006 onvoldoende
feitelijk is onderbouwd. Niet is gebleken dat binnen de gegeven strafonderbreking geen opvang is te regelen van klagers kinderen. Gelet hierop is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of
onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 19 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven