Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0858/GB, 8 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/858/GB

Betreft: [klager] datum: 8 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 maart 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot, zo begrijpt de beroepscommissie gelet op het selectieadvies van de inrichting, overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 6 juni 2001 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Alphen aan den Rijn, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op 15 augustus 2005 is hij overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, waar eveneens een regime van algehele
gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
De redenen voor de afwijzing van het verzoek om overplaatsing zijn onjuist en onvolledig.
- Klager heeft geen verbod om op zijn ontslagdatum, 17 mei 2006, naar zijn huisadres te gaan.
- Er was geen aangifte bij de politie en de politie heeft zelf alles opgeblazen met valse verklaringen.
- Klagers zonen zijn niet veroordeeld.
- Klager heeft geen contact gezocht met het slachtoffer.
- Klager kon op 12 december 2005 geen urine produceren, wegens een longontsteking.
- Op 13 maart 2006 heeft klager negatief gescoord op de urinecontrole.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Voor de inhoudelijke argumenten van de afwijzende beslissing verwijst de selectiefunctionaris naar de brief van 23 maart 2006. Klager verzoekt om detentiefasering. In de afwijzende beslissing heeft de selectiefunctionaris klager uitgelegd waarom hij
hier niet voor in aanmerking komt. De selectiefunctionaris vindt in het beroepschrift geen aanknopingspunten om de argumenten te herzien.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 2, lid 1, onder e, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting onder meer vereist dat de gedetineerde beschikt over een aanvaardbaar
verlofadres.
Klager heeft zijn eigen huisadres in Den Haag als verlofadres opgegeven. De politie heeft echter ernstige bezwaren tegen verlof van klager op dat adres, wegens maatschappelijke onrust in de buurt en mogelijke slachtofferconfrontatie, aangezien de
slachtoffers woonachtig zijn in de directe omgeving van het verlofadres. Daarnaast geeft de politie aan dat klager tijdens zijn detentie contact heeft gezocht met de slachtoffers, waardoor zij niet uitsluiten dat klager hen zal opzoeken tijdens zijn
verlof.
Bovendien heeft klager op 12 december 2005 geweigerd een urinecontrole te ondergaan, hetgeen gelijk staat aan gebruik van harddrugs.
Op grond van het landelijk geldende drugsontmoedigingsbeleid komt een gedetineerde de eerste zes maanden na de constatering van het gebruik van harddrugs niet in aanmerking voor detentiefasering of verlof. Dit beleid is gestoeld op de Contourennota
Drugsontmoedigingsbeleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie. Die contourennota is weliswaar niet ter inzage gelegd voor gedetineerden, maar de toepassing in de praktijk is voldoende algemeen bekend. De toepassing van
dit beleid brengt mee dat klager eerst na het geplande einde van zijn detentie, op 17 mei 2006, in aanmerking zou komen voor detentiefasering.
Gelet op het vorenstaande heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen oordelen dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een zeer beperkt beveiligingsniveau. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 08 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven