Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0773/GA, 6 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 06/773/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De unit-directeur van de p.i. Amsterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van 6 dozen kleding van klager na zijn overplaatsing vanuit de p.i. Vught.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de p.i. Vught had klager 15 dozen. Deze zijn overgebracht naar de p.i. Amsterdam. Daar heeft klager niet alles gekregen, omdat hij niet alle goederen op cel mocht hebben. Hij miste diverse kledingstukken. Na vijf maanden is klager overgeplaatst naar
de b.g.g. Zoetermeer. Klager heeft tot op heden de ontbrekende spullen niet ontvangen. Reeds op 15 mei 2005 heeft hij een brief aan de directeur van de p.i. Vught gezonden met de mededeling dat niet alle dozen zijn aangekomen en welke goederen hij
mist.

De unit-directeur bij de p.i. Amsterdam heeft in beroep zijn standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager is overgeplaatst vanuit de p.i. Vught naar de p.i. Amsterdam. Met DV & O zijn 15 dozen meegekomen. Vervolgens is klager overgeplaatst naar de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten (b.g.g.) Zoetermeer. Hier zijn in eerste instantie negen
dozen aangeleverd. De resterende zes dozen zijn op 10 augustus 2006 vervoerd naar de b.g.g. Zoetermeer.

Naar aanleiding van de behandeling ter zitting is de directeur van de b.g.g. Zoetermeer gevraagd aan te geven hoeveel dozen aldaar van klager zijn aangekomen.
In zijn reactie van 30 april 2006 heeft de unit-directeur -onder overlegging van de vrachtbrieven- aangegeven dat er van klager in totaal negen dozen zijn ontvangen. Op 13 juni 2005 drie dozen en op 18 augustus 2005 zes dozen. Deze goederen zijn op 24
juni 2005 en 23 juni (lees: augustus) 2005 afgegeven aan klager. Een aantal goederen is door klager uitgevoerd op 1 juli 2005.

3. De beoordeling
Het beklag is ingediend bij de beklagcommissie bij de p.i. Vught. Nu het beklag het zoekraken van voorwerpen betreft bij vervoer tussen verschillende inrichtingen, zal de beroepscommissie om doelmatigheidsredenen het beklag zelf ten gronde beoordelen
en
zijn de directeuren van alle betrokken inrichtingen in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
Uit de stukken komt de volgende gang van zaken naar voren. Klager had 15 dozen met goederen in de p.i. Vught. Vanwege zijn overplaatsing zijn deze naar de p.i. Amsterdam gezonden. De unit-directeur van de p.i. Amsterdam erkent in zijn reactie 15 dozen
van klager te hebben ontvangen en deze, wederom in verband met een overplaatsing, in twee etappes naar de b.g.g. Zoetermeer te hebben gezonden. Uit de door de unit-directeur van de p.i. Amsterdam overgelegde vrachtbrief valt echter enkel af te leiden
dat op 10 augustus 2005 zes dozen ter verzending zijn aangeboden. Uit de overgelegde kopieën van vrachtbrieven van de unit-directeur van de b.g.g. Zoetermeer valt af te leiden dat op 13 juni 2005 drie dozen zijn ontvangen en op 18 augustus 2005 nog
eens
zes.
Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat in de p.i. Amsterdam 15 dozen zijn ontvangen en dat er vanuit Amsterdam negen dozen naar Zoetermeer zijn verzonden. Het ligt op de weg van de directeur van de p.i. Amsterdam om op te helderen hoe het is
gegaan met de ontbrekende zes dozen. Nu enige verklaring daaromtrent niet is gegeven, zal het beroep gegrond worden verklaard en klager zal de, ten laste van de p.i. Amsterdam komende, na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de p.i. Amsterdam een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven