Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2859/TB-tussenbeslissing, 30 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2859/TB-tussenbeslissing

betreft: [klager] datum: 30 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.D. Rutten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Gepland was behandeling van het beroep ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, hetgeen op verzoek van klagers raadsman geen doorgang heeft gevonden.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten, en namens de Minister [...]. Als toehoorder namens de Minister zijn
aanwezig [...] en [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 18 juli 1994 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 17 september 1997
aangevangen door plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen met toepassing van het toen geldende artikel 120 van de Gevangenismaatregel. Op 10 juni 1999 is klager overgeplaatst naar de tbs-kliniek Flevo Future te Amsterdam. Deze inrichting
heeft klager op 5 april 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen.
Klager is op 21 oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 1 november 2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 11 januari 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. De uit het verlengingsadvies van de kliniek van 28 april 2005 afgeleide argumenten voor een longstayplaatsing zijn niet geheel onjuist. Waar de kliniek in het verlengingsadvies aangeeft dat tijdens
klagers
verblijf op de resocialisatieafdeling is gebleken dat de gemaakte vorderingen flinterdun zijn en geheel zijn toe te schrijven aan de extern geboden structuur van de reguliere afdeling, geldt dat klager juist tijdens de begeleide en onbegeleide verloven
heeft laten zien dat hij het prima aankon. Zijn werkgever was tevreden en iedereen was te spreken over klagers nieuwe relatie. Klager is het eens met het argument van de kliniek dat zijn argwaan en oppositionele houding vrijwel meteen overheersten
tijdens zijn verblijf op de resocialisatieafdeling, maar niet in de sterke mate zoals de kliniek het presenteert. Hij heeft zelf gemerkt dat hij meer en meer werd overgeleverd aan zijn innerlijke chaos. Apert onjuist is het argument dat hij geen hulp
zou hebben gevraagd of wenste te aanvaarden. Hij heeft verscheidene malen bij het behandelteam en de sociotherapeuten van de reguliere afdeling aangegeven dat hij niet goed kon aarden op de resocialisatieafdeling en teruggeplaatst wilde worden naar de
reguliere afdeling. Het is klager volstrekt een raadsel waarom de kliniek daarvan geen melding heeft gemaakt in het verlengingsadvies van 28 april 2005. Het is jammer dat het hoofd behandeling van de kliniek, [...] niet ter zitting van de
beroepscommissie aanwezig is. Klager kan zich dan ook niet vinden in de conclusie van de kliniek dat hij weinig tot geen zelfinzicht en probleembesef zou hebben. Verder bevreemdt de conclusie van de kliniek dat bij klager sprake zou zijn van een
schijnaanpassing. Voornoemd hoofd behandeling heeft in het kader van de procedure tot verlenging van klagers tbs ter zitting van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2003 juist verklaard dat geen sprake is van een schijnaanpassing. De conclusie van de
kliniek dat klager door een tweetal onttrekkingen aan de inrichting tijdens verlof onbetrouwbaar en onbehandelbaar is, gaat te ver. Een dag na de eerste onttrekking in april 2004 is klager door een neef naar de kliniek teruggebracht nadat klager
contact
met de kliniek had opgenomen. Na de tweede onttrekking in mei 2004 heeft klager niet bij de moeder van zijn kind, maar bij een vriendin verbleven met wie hij toen een jaar een relatie had. Klager erkent dat hij daarmee een fout heeft gemaakt, maar
ontkent dat hij van plan was een delict te plegen. Hij heeft gedurende de drie weken van afwezigheid telefonisch contact met medebewoners van de kliniek gehad en is door de politie teruggebracht naar de kliniek.
De argumenten van de kliniek voor een longstayplaatsing zijn ontoereikend. Daarbij komt klagers jonge leeftijd en het feit dat er nog een behandeltraject is dat nog niet is doorlopen, namelijk behandeling op en resocialisatie vanuit een reguliere
afdeling. De kliniek behandelt op die manier een medepatiënt van klager, [...], die lijdt aan een gelijksoortige persoonlijkheidsstoornis als klager en dezelfde strafrechtelijke achtergrond heeft. Er bestaat nog een gerede kans dat klager op die manier
met succes behandeld zou kunnen worden. Niet valt in te zien waarom klager, mede gelet op zijn jonge leeftijd, door de kliniek niet in staat wordt gesteld eenzelfde behandeling -als ultimum remedium- te mogen ondergaan. Te meer niet, nu is gebleken dat
een jarenlange behandeling van klager binnen een extern geboden structuur van een reguliere afdeling zijn vruchten heeft afgeworpen.
De beroepscommissie wordt primair verzocht de bestreden beslissing als prematuur te vernietigen, en subsidiair een onderzoek door het Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC) te gelasten en de zaak in afwachting daarvan aan te houden. Er is immers sprake
van een conclusie van één kliniek, er is geen multidisciplinair onderzoek naar klagers (on)behandelbaarheid gedaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gelet op de wettelijke beroepstermijn zou sprake kunnen zijn van niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Minister onthoudt zich van een oordeel terzake, nu de datum van uitreiking in Flevo Future niet bekend is. Indien de beroepscommissie concludeert
tot ontvankelijkheid, zal het beroep ongegrond zijn.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit het advies van 7 mei 2003 van Flevo Future tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat klager veel ondersteuning en begeleiding nodig heeft en dat het recidiverisico groot is. In de zesjaarsverlengingsrapportage van externe deskundigen van 7
mei 2003 wordt vermeld dat tot de zomer van 2002 sprake is geweest van sterk verzet van klager tegen behandelaars, dat de diepgang van de verbetering vooralsnog als zeer beperkt wordt ingeschat en door klager sterk overschat, dat klager in zijn houding
aangepast kan zijn, maar dat er sprake lijkt van een schijnaanpassing waarbij hij de ander wil overtuigen van zijn vermeende behandelvooruitgang. In de aanvraag longstayplaatsing van Flevo Future van 5 april 2004 wordt vermeld dat klagers
kernproblematiek na zeven jaar behandeling onberoerd is gebleven; bij het wegvallen van de extern opgelegde structuur verliest klager zich in chaotisch gedrag; hij is niet in staat zelfstandig enige structuur aan zijn leven te geven of adequaat zijn
problemen op te lossen; indien steun en begeleiding komen te vervallen is klager sterk geneigd de grenzen van het aanvaardbare op te zoeken, resulterend in het zich onttrekken aan afspraken en het zich bezig houden met zaken die ongeoorloofd zijn; om
vooruitgang te boeken is afbouwen structuur nodig, echter klager heeft juist structuur nodig om goed te functioneren; hierdoor en in combinatie met hoge delictgevaarlijkheid is resocialisatie niet haalbaar; hoe minder externe structuur, hoe hoger de
kans op recidive op korte termijn; de vluchtgevaarlijkheid is hoog. Uit het advies van 28 april 2005 Van Flevo Future tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat het opstarten van een resocialisatietraject onverantwoord is door klagers
onbewerkbare psychopathologie, problematische voorgeschiedenis, uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis, meerdere ontvluchtingen, onbetrouwbaarheid in afspraken, vertrouwensbreuk met behandelteam en middelenmisbruik; de begeleide en onbegeleide verloven
van april en november 2003 vanuit de reguliere afdeling zijn goed verlopen; na overplaatsing van klager op 28 januari 2004 naar de resocialisatieafdeling bleek dat veranderingen flinterdun zijn en toe te schrijven zijn aan extern geboden structuur;
klager onttrekt zich twee keer aan verlof (april en mei 2004); tijdens de eerste onttrekking is klagers verslavingsproblematiek (softdrugs en alcohol) weer actueel geworden; na terugplaatsing in Flevo Future op de reguliere afdeling is klager redelijk
in staat op een cognitief niveau besef te tonen van zijn problematiek; dit probleembesef is echter niet emotioneel doorleefd; klager is ook niet in staat om dit besef zelfstandig te vertalen naar concrete en adequate acties om zijn problematische
gedrag
te kunnen reguleren; bij het wegvallen van de externe structuur vervalt klager gemakkelijk in zijn innerlijke chaos en impulsiviteit; uitkomst HKT-30 (februari 2005): delictgevaar op korte termijn hoog en op middellange en lange termijn zeer hoog. In
het advies van 24 juni 2005 van de LAP staat aangegeven dat de behandelaar in redelijkheid tot een longstayindicatie heeft kunnen komen; de op behandeling gerichte behandelingsactiviteiten niet zijn aangeslagen wegens onoverkomelijk gebleken
weerstanden
in relatie tot ernstige defecten in klagers persoonlijkheid (psychopathie); de pogingen om klager te resocialiseren zijn mislukt omdat klager terugviel in alcohol- en drugsgebruik en ongeoorloofde afwezigheid; zijn behandeling in twee klinieken lieten
initieel een progressief beeld zien met betrekking tot coping en autonome gedragsregulatie, deze bleken telkens niet wezenlijk op momenten dat sprake was van uitbreiding bewegingsvrijheid.
In het licht van het vorenstaande acht de Minister de longstayplaatsing voldoende onderbouwd. Klager is na de onttrekkingen aan de kliniek tijdens verlof niet uit eigen beweging teruggekeerd. Telkens wanneer klager meer vrijheden krijgt, gaat het mis.
Dat is nu juist de reden voor het geven van de longstayindicatie. Het hoofd behandeling van Flevo Future Amsterdam, [...], is door de Minister uitgenodigd ter zitting van de beroepscommissie namens de Minister een inhoudelijke toelichting te geven en
inhoudelijke vragen te beantwoorden, maar zij heeft bericht niet aanwezig te zullen zijn, hetgeen wordt betreurd.

4. De beoordeling
De Minister heeft zich onthouden van een standpunt inzake de ontvankelijkheid van het beroep. Klager heeft verklaard dat de bestreden beslissing hem op 15 november 2005 is uitgereikt, waarna namens hem op 18 november 2005 beroep is ingesteld. Volgens
de
Minister is de datum van uitreiking aan klager niet meer te achterhalen. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan dit klager niet worden tegengeworpen, te meer waar de Minister de inrichtingen van verblijf verzoekt de datum van
uitreiking te registreren. Klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.

Blijkens de stukken is Flevo Future van mening dat klager onbehandelbaar is, mede gezien het niet aankunnen van vrijheden na plaatsing op een resocialisatieafdeling. Door en namens klager is aangevoerd dat er nog een behandelmogelijkheid op een
reguliere afdeling aanwezig is.

Gelet op het belang van klager bij een zorgvuldige beoordeling over de noodzaak hem te plaatsen in een longstayvoorziening ziet de beroepscommissie, mede gezien zijn leeftijd, aanleiding de behandeling van het onderhavige beroep aan te houden voor
multidisciplinair onderzoek door het PBC, met als vraag of men nog andere mogelijkheden ziet tot behandeling en resocialisatie van klager gezien zijn dossier en de ongelukkig verlopen resocialisatie vanaf de resocialisatieafdeling van Flevo Future.

De beroepscommissie zal derhalve de Minister verzoeken a) klager in het PBC te laten onderzoeken met bovenvermelde vraag en b) het PBC te laten adviseren – met inachtneming van de vereiste criteria – over de meest aangewezen setting voor voortzetting
van de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde tbs.
Voorts verzoekt de beroepscommissie de Minister c) te reageren op de rapportage van het PBC, onder toezending van de rapportage van het PBC.
Na ontvangst daarvan zal de beroepscommissie bepalen of zij het beroep opnieuw ter zitting zal behandelen dan wel verder schriftelijk zal afhandelen. De beroepscommissie zal een kopie van de te ontvangen stukken aan klager en zijn raadsman zenden. In
het geval de beroepscommissie beslist tot verdere schriftelijke afhandeling zal zij hen in de gelegenheid stellen schriftelijk te reageren op die stukken.

5. De tussenbeslissing
De beroepscommissie verzoekt de Minister klager in het PBC te laten onderzoeken ten aanzien van de mogelijkheden van behandeling en resocialisatie en het PBC te laten adviseren over de meest aangewezen setting voor voortzetting van de tenuitvoerlegging
van de hem opgelegde tbs.
Zij verzoekt de Minister de rapportage van het PBC en een reactie daarop toe te zenden.
De beroepscommissie houdt de beslissing aan tot een nader te bepalen tijdstip in afwachting van de uitgebrachte rapportage van het PBC en de reactie van de Minister daarop.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven