Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1276/GV, 30 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1276/GV

betreft: [klager] datum: 30 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft al driemaal eerder – in verband met ziekte en overlijden van zijn moeder en om zijn
zuster,
die een alleenstaande moeder is met drie kinderen, bij te kunnen staan – om strafonderbreking verzocht. Deze verzoeken hebben nimmer geleid tot een strafonderbreking. Verzoeker is van mening dat hij nu wel in aanmerking dient te komen voor een
strafonderbreking. Zijn zuster heeft in Mexico al haar geld moeten besteden aan de begrafeniskosten. Nu wordt zij door personen van wie klagers moeder geld had geleend – om klagers advocaatkosten te kunnen betalen –, waarvoor zij als garantie het
eigendom van haar woning heeft gegeven, onder druk gezet om dat geld terug te betalen dan wel het huis over te dragen. Op 31 mei 2006 dient zij de schuld te hebben betaald. Zij zal dan, omdat zij niet kan betalen, haar huis verliezen. Klager wil zijn
zuster gaan helpen, omdat een en ander feitelijk zijn schuld is. Daarvoor dient hij één maand in Mexico te verblijven.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het betreft het derde verzoek om strafonderbreking. De eerdere verzoeken zijn afgewezen en het daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Klager verzoekt nu strafonderbreking om financiële zaken te kunnen regelen. Klager komt niet in
aanmerking
voor een strafonderbreking omdat hij illegaal in Nederland verblijft. Daarnaast ontbreekt enige onderbouwing aan de verzoeken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 29 maanden met aftrek, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet, gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of
omstreeks 7 juli 2006.

Het verzoek om strafonderbreking is ingediend om naar Mexico te kunnen gaan teneinde daar een en ander (financieel) te kunnen regelen. De beroepscommissie stelt vast dat de Minister het verzoek om twee redenen heeft afgewezen, te weten onvoldoende
feitelijke onderbouwing van het verzoek en daarnaast gevaar voor onttrekking aan detentie.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Daarbij speelt een rol dat in een geval als het onderhavige in beginsel incidenteel verlof zou kunnen worden verleend, ware het niet dat, gelet op de plaats waar dat
verlof
dan zou worden doorgebracht, de duur van incidenteel verlof te beperkt zou zijn. Voor het verlenen van strafonderbreking geldt in een dergelijk geval eveneens de eis van de aantoonbare noodzaak voor een persoonlijke aanwezigheid van klager om een en
ander te kunnen regelen. Die noodzaak is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk gemaakt. Overigens zou, indien die noodzaak wel aannemelijk zou worden geacht, dit niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De
Minister heeft immers als tweede grond voor de afwijzing aangevoerd dat klager illegaal in Nederland verblijft en dat gevreesd moet worden dat hij, indien hem een strafonderbreking zou worden verleend, zich zal onttrekken aan de verdere
tenuitvoerlegging van zijn detentie, door – zo verstaat de beroepscommissie – niet terug te keren vanuit Mexico. De beroepscommissie acht die vrees van de Minister geenszins onaannemelijk.
De beroepscommissie is daarom van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor het verlenen van een strafonderbreking en dat deze een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigen. De beslissing van
de
Minister moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 mei 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven