Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0010/GA, 23 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/10/GA

betreft: [klager] datum: 23 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2005 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2006, gehouden in voornoemde locatie, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voornoemde locatie.

De beroepscommissie heeft de directeur om nadere inlichtingen verzocht. De directeur heeft bij brief van 13 april 2006, welke op 18 april 2006 bij de Raad is ontvangen, die nadere inlichtingen verstrekt. Klager is in de gelegenheid gesteld om op die
nadere inlichtingen van de directeur schriftelijk te reageren. Klager heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het niet correct uitvoeren van celarbeid, waardoor de inrichting schade heeft geleden.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft beklag ingesteld omdat hij van mening is dat hem ten onrechte een disciplinaire straf is opgelegd. De beklagcommissie is bij zijn uitspraak met name afgegaan op de getuigenverklaring van de werkmeester. Die verklaring is echter onjuist.
Anders dan deze heeft verklaard is aan klager nooit uitgelegd hoe hij het celwerk moest verrichten. De werkmeester vroeg enkel of klager wist hoe hij het werk moest doen. Omdat klager op de werkzaal soortgelijk werk had verricht, gaf klager aan dat hij
wist wat hij moest doen. In de werkzaal diende het afval in een afvalbak gegooid te worden. Het was pas de eerste keer dat klager celwerk verrichtte. Klager is op maandag begonnen aan het celwerk. Omdat klagers celgenoot, die overigens al langer
celwerk
verrichtte, sliep is klager naar eigen inzicht te werk gegaan. Hij moest ringetjes uit rubber drukken. Die ringetjes heeft hij bewaard en het afval gooide hij in de vuilnisbak. Die vuilnisbak wordt dagelijks geleegd. De volgende dag zag klagers
celgenoot hoe klager tewerk ging en vertelde hem dat hij ook het afval moest inleveren. Klager had inmiddels al een groot deel van het afval weggegooid. Klager vindt dat de door de directeur opgelegde disciplinaire straf te hoog is voor een eerste
vergissing.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verrichtte celarbeid. Daarbij wordt aan het begin van de week de arbeidsvoorraad voor een hele week uitgereikt. Van de gedetineerde wordt geëist dat hij een bepaalde hoeveelheid werk aflevert. Klager heeft niet de minimumhoeveelheid arbeid
verricht. Hem is door de werkmeester uitleg gegeven over de wijze waarop de celarbeid moest worden verricht. Daarbij is uitgelegd dat alles dat aan hem werd uitgereikt, ook weer moest worden ingeleverd. Dit is door de werkmeester ook zo verklaard
tegenover de beklagcommissie. Volgens de werkmeester heeft klager in een eerder stadium ook celwerk verricht. De directeur heeft geen redenen om aan de verklaring van de werkmeester te twijfelen. Overigens wordt op de werkzaal andersoortige arbeid
verricht dan het celwerk. Binnen het in de inrichting geldende regime is het inderdaad mogelijk dat gedetineerden die celwerk verrichten, gedurende de tijd dat zij geen andere activiteiten hebben, na het gemeenschappelijke wekken weer tot een uur of
elf
slapen. Dat wordt niet gecontroleerd.

Uit de nadere schriftelijke inlichtingen van de directeur komt nog het volgende naar voren. Klager verbleef met een medegedetineerde in een meerpersoonscel. Ook klagers medegedetineerde is verslag aangezegd naar aanleiding van het niet volledig
inleveren van de materialen van de celarbeid. Hem is daarom eveneens een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd.

3. De beoordeling
Klager heeft aangevoerd dat hem geen aanwijzingen en/of uitleg zijn gegeven over de wijze waarop de celarbeid diende te worden verricht. Hem is enkel de vraag gesteld of hij wist hoe de arbeid moest worden verricht. Die vraag heeft hij, omdat hij
soortgelijke werkzaamheden in de arbeidszaal had verricht, bevestigend beantwoord. Vervolgens heeft hij gedurende twee ochtenden die celarbeid verricht op de voor hem meest voor de hand liggende wijze. Daarbij heeft hij geen aanwijzingen of hulp kunnen
krijgen van zijn – met de wijze van verrichten van celarbeid bekende – celgenoot, omdat deze toen nog sliep. Pas nadat die celgenoot hem verteld had hoe om te gaan met het afval, heeft hij dat afval bewaard. De beroepscommissie acht die verklaring van
klager onvoldoende aannemelijk om tot een gegrondverklaring van het beklag te komen. De stelling van klager, dat zijn celgenoot hem pas de tweede ochtend wees op het verkeerd verwerken van het arbeidsafval, strookt immers niet met het feit dat ook
klagers celgenoot – net als klager – toen slechts de helft van het hem uitgereikte celwerk heeft ingeleverd en hiervoor eveneens gelijkelijk is bestraft. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet
leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagcommissie

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven