nummer: 06/371/GA
betreft: [klager] datum: 22 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2006 van de beklagcommissie bij de locatie Zwolle,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Noord te Hoogeveen, is gehoord [...], unit-directeur bij de locatie Zwolle.
[...] heeft verklaard dat klager aan het personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) heeft medegedeeld dat hij niet vervoerd wenste te worden naar de zitting van de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de handelswijze van het personeel van DV&O ten tijde van klagers transport naar het ziekenhuis en
b. de oplegging van een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de strafcel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet nader toegelicht.
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a.:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van DV&O. Overigens is bij terugkomst in de inrichting niets geconstateerd bij klager, geen letsel en geen blauwe plekken.
Met betrekking tot onderdeel b.:
Er was sprake van agressie van klager jegens het personeel van DV&O tijdens zijn transport. Klager is door de directeur terzake gestraft met een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de strafcel.
3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.:
Uit artikel 1.6 van de verlengde circulaire nr. 675240/98/DJI van 4 februari 1998, hierna: de Vervoersinstructie, volgt dat een transport van DV&O wordt geacht aan te vangen met de voorbereiding en de controle van het voertuig voor vertrek van een
afdeling DV&O en te eindigen bij terugkeer op een afdeling DV&O.
Artikel 2.1 van de Vervoersinstructie bepaalt dat de eindverantwoordelijkheid bij een transport met één voertuig berust bij de wagencommandant.
Klager stelt dat geweld zou zijn toegepast terwijl hij door DV&O werd overgebracht naar het ziekenhuis. De beroepscommissie is van oordeel dat het door klager gestelde ten tijde van het transport van DV&O heeft plaatsgevonden en de wagencommandant van
DV&O hiervoor als eindverantwoordelijke dient te worden aangesproken. In ieder geval betreft het beklag geen beklagwaardige beslissing door of namens de directeur van de inrichting waarvoor de directeur verantwoordelijk kan worden gehouden en kan
klager
terzake niet worden ontvangen in het beklag.
Met betrekking tot onderdeel b.:
Uit de rapportage van DV&O volgt dat klager niet mee wilde werken tijdens een transport van DV&O, zich hevig verzette en begon te schreeuwen. Klager is vervolgens, teruggekomen in de inrichting, rapport aangezegd en een disciplinaire straf opgelegd van
twee dagen opsluiting in de strafcel. Hoewel de strafwaardige gedraging niet heeft plaatsgevonden in de inrichting, maar daarbuiten tijdens het transport van DV&O, komt die gedraging in aanmerking voor een disciplinaire afdoening door de directeur van
de inrichting. In dit verband dient gewezen te worden op het gestelde artikel 50, vierde lid, Pbw: “een straf kan worden opgelegd dan wel tenuitvoergelegd in een andere inrichting of afdeling dan waarin het verslag, bedoeld in het eerste lid, is
opgemaakt.” Naar analogie met de jurisprudentie ten aanzien van artikel 50, vierde lid, Pbw, 99/985/GA d.d. 23 februari 2000, is de directeur van de inrichting op grond van deze bepaling tot straffen bevoegd ter zake van feiten die buiten de inrichting
zijn begaan. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om klager terzake een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de strafcel op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Derhalve zal de beroepscommissie
het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt met betrekking tot onderdeel a. de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager niet-ontvankelijk in dit onderdeel van het beklag en verklaart met betrekking tot onderdeel b. het beroep ongegrond en bevestigt de
uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dhr. A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 mei 2006
secretaris voorzitter