Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0687/GM, 22 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/0687/GM

betreft: [klager] datum: 22 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rijnmond, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 maart 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn klager, diens raadsman noch de inrichtingsarts verschenen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. E.R. Weening, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en een nadere schriftelijke
aanvulling
van de beroepsgronden gegeven.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en zijn standpunt schriftelijk nader toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 februari 2006, betreft het te lang moeten wachten alvorens de inrichtingsarts te mogen consulteren in verband met een huidprobleem.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft op 24 januari 2006 een huidcrème (miconazol/hydrocortison) ontvangen. Omdat er sprake was van een verergering van het huidprobleem bij zijn kuit, heeft klager op 13 februari 2006 een spreekbriefje voor de arts ingeleverd. Hem werd de
volgende dag gevraagd of hij een week wilde wachten maar klager heeft toen aangegeven dat hij zo snel mogelijk een arts wilde zien. Klager zou toen op de afsprakenlijst van 15 februari 2006 worden gezet. Op 15 februari 2006 kreeg klager te horen dat
hij
op 16 februari 2006 bij de arts moest komen. Klager heeft vervolgens op 16 en 17 februari 2006 niets meer van de medische dienst gehoord. Klager heeft navraag laten doen door het personeel en toen bleek dat klager voor de daaropvolgende maandag op de
afsprakenlijst stond. Navraag leerde dat de afspraak verzet was omdat men de gedetineerden door de ‘eigen’ behandelend arts wenste te laten zien. Klager is van mening dat de medische dienst eigenmachtig afspraken heeft verzet zonder overleg met klager,
terwijl hij bij uitstek degene is die weet of dat bezoek aan de arts dringend nodig is of niet.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager is door de verpleegkundige op (dinsdag) 14 februari 2006 op de afdeling bezocht. Hij is toen op de bezoeklijst voor de arts geplaatst voor de daaropvolgende woensdag. Omdat de inrichtingsarts die woensdag niet in de inrichting was, is aan klager
gevraagd of hij kon wachten tot maandag. Op die dag zou zijn vaste behandelend arts aanwezig zijn. Klager stemde daar mee in en heeft de daaropvolgende maandag de arts bezocht. De arts is van mening dat de medische dienst in deze geen verwijt kan
worden
gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de klacht niet zozeer is gericht tegen de (medische) behandeling van klagers huidaandoening, maar tegen het feit dat – volgens klager – gemaakte afspraken met de arts door of namens die arts eenzijdig en zonder nadere
communicatie met klager worden gewijzigd naar een latere datum. De beroepscommissie stelt voorts vast dat onweersproken is dat namens de inrichtingsarts met klager een afspraak is gemaakt voor een consult met betrekking tot klagers huidaandoening en
dat
de datum voor dat consult is verplaatst.
Indien de verplaatsing van dat consult inderdaad zonder nadere communicatie met en instemming van klager zou zijn geschied, zou dit onzorgvuldig handelen door of namens de arts op kunnen leveren. Uit hetgeen uit het dossier naar voren komt, is evenwel
niet aannemelijk dat die verplaatsing van het consult is geschied buiten medeweten en instemming van klager. De beroepscommissie is daarom - het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien - van oordeel dat het handelen door of namens de
inrichtingsarts in deze niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven