Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1178/GV, 16 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1178/GV

betreft: [klager] datum: 16 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. O.O. van der Lee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot taakstraffen van respectievelijk 60 uur, bij niet verrichten te vervangen
door 30 dagen hechtenis, na aftrek voorarrest is het strafrestant 28 dagen, en 40 uur, bij niet verrichten te vervangen door hechtenis van 20 dagen. Het betreffen veroordelingen bij verstek. Klager is onlangs bij een verkeerscontrole aangehouden en
kreeg toen te horen dat er nog vervangende hechtenisstraffen openstonden. Klagers echtgenote is zwanger en uitgerekend voor 27 mei 2006. Zij ondervindt thans vele praktische problemen in verband met de zwangerschap en heeft dringend behoefte aan de
steun en bijstand van haar echtgenoot. De spanning van de detentie van de man en haar diepgevoelde wens dat hij aanwezig is bij de bevalling veroorzaken thans ook medische problemen. De selectiefunctionaris heeft het verzoek om strafonderbreking
afgewezen omdat klager destijd driemaal voor de taakstraf is opgeroepen en geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen. Klager heeft een periode van ‘onthuizing’ gekend. Hij is een tijd dakloos geweest. Hierdoor stond hij ook niet ingeschreven in enig
bevolkingsregister. Het is voorts niet duidelijk naar welke adressen de uitnodigingen zijn verstuurd en of klager op het moment van verzending woonachtig was op deze adressen. Klager heeft het openbaar ministerie op 21 april 2006 en op 2 mei 2006 om
een
afschrift van de relevante bescheiden verzocht. Op de eerste brief kwam geen reactie en op de tweede is klager verwezen naar het CJIB. Klager heeft het CJIB verzocht op 4 mei 2006 om de relevante bescheiden, op welk verzoek (nog) geen reactie is
binnengekomen. Klager verzoekt om aan zijn belang en aan het belang van zijn echtgenote en ongeboren kind overwegende betekenis toe te kennen en dit beroep gegrond te verklaren.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is thans ingesloten voor een tweetal vervangende hechtenissen in plaats van niet verrichte taakstraffen. Klager heeft er zelf voor gekozen geen gehoor te geven aan de oproepen van de reclassering en daarmee ook gekozen voor een detentie. Dat de
kans bestond dat zijn vrouw zou bevallen op het moment dat hij in detentie zou verblijven, moet hem bekend zijn geweest. Oproepen van de reclassering zouden klager niet bereikt hebben. In de standaardprocedure voor dergelijke oproepen zit ook een
adrescontrole. Dit wil zeggen dat de gedetineerde op het moment van verzending was ingeschreven op het adres waar de oproepen naar toe zijn gezonden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Demersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en telefonisch contact opgenomen met de reclassering. De reclassering heeft telefonisch medegedeeld dat zij klager tot drie keer toe
uitgenodigd heeft voor een gesprek, maar dat klager daarop niet heeft gereageerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een vervangende hechtenisstraf van 28 dagen met aftrek in verband met het niet verrichten van een taakstraf, opgelegd wegens diefstal c.q. verduistering.
De wettelijk vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 2 juni 2006. Aansluitend dient hij eventueel twaalf dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van de
gedetineerde dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. In de artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van een bevalling
van
de levenspartner van de gedetineerde. In artikel 4 van de Regeling staan de weigeringsgronden vermeld.

De beroepscommissie stelt vast dat de Minister de afwijzende beslissing heeft gebaseerd op het feit dat klager, die voor het verrichten van taakstraffen tot driemaal toe is opgeroepen, geen gehoor heeft gegeven aan deze oproepen en hij aldus zelf het
risico heeft genomen dat een vrijheidsstraf tenuitvoer zou worden gelegd op het moment dat zijn echtgenote zou moeten bevallen. Klagers raadsman heeft als verklaring voor het niet reageren op de oproepen gegeven dat klager gedurende langere tijd
dakloos
is geweest en dat de oproepen hem niet hebben bereikt. De beroepscommissie stelt voorop dat klager zelf verantwoordelijkheid draagt voor de juistheid van zijn inschrijving bij het bevolkingsregister en de gevolgen van een onjuiste inschrijving voor
zijn
rekening komen, maar zij zal, gelet op de duur van het huidige strafrestant, nu uit de stukken niet blijkt van contra-indicaties en/of weigeringsgronden als vermeld in artikel 4 van de Regeling, het belang, dat klager heeft om bij de geboorte van zijn
kind aanwezig te zijn, laten prevaleren. De beroepscommissie komt, bij afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister op klagers verzoek om strafonderbreking als onredelijk en
onbillijk moet worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen om terstond na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Zij zal aan klager geen tegemoetkoming toekennen.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie terstond na ontvangst.
Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, en mr. J.M.M. van Woensel en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven