Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0282/GA, 12 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/282/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I.R. Denz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 januari 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Zeist te Soesterberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, en de heer [...], afdelingshoofd bij het h.v.b. Voorts was aanwezig een tolk in de Engelse
taal.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen van 1 november 2005 tot 15 november 2005 (HvBZ 2005/535);
b. een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een strafcel, ingaande 27 november 2005 om 14.30 uur tot 28 november 2005 om 14.30 uur, wegens verstoring van de orde en rust in de inrichting (HvBZ 2005/555).

De beklagrechter heeft klager ten aanzien van onderdeel a. niet-ontvankelijk verklaard en het beklag ten aanzien van onderdeel b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt opgemerkt dat klager na de brand in het cellencomplex Schiphol-Oost met andere gedetineerden is overgeplaatst naar het detentiecentrum Zeist te Soesterberg. Klager zou aldaar adequate opvang krijgen. Deze toezegging is niet nagekomen.
Klager is niet opgevangen door een team van deskundigen. Klager heeft een traumatische ervaring gehad en heeft na de brand enige tijd in de kou gestaan. In het detentiecentrum heeft hij dagenlang in vervuild beddengoed verbleven en een mensonwaardig
bestaan moeten leiden. De toezegging dat klager door een psycholoog zou worden bezocht is niet nagekomen. Ook overigens heeft klager geen medische begeleiding gehad.

Ten aanzien van de te late indiening van het beklag onder a. wordt door en namens klager aangevoerd, dat de beklagrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Klager verstond de taal niet
en
had niet makkelijk toegang tot beklagformulieren. Voorts wordt betwist dat voldoende aandacht is besteed aan het trauma van klager als gevolg van de brand op de locatie Schiphol. Er wordt gewezen op de summiere omvang van het medisch dossier alsmede de
onleesbare bladzijden ervan. Daarnaast kan niet uit het dossier worden opgemaakt wat de constateringen zijn van de artsen die klager hebben bezocht.
Met betrekking tot de disciplinaire straf wordt namens klager naar voren gebracht dat de beklagrechter op basis van het feitenrelaas ten onrechte heeft geoordeeld dat klager de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar heeft gebracht. Klager wordt
immers slechts verweten te zijn blijven schreeuwen. Gezien klagers trauma is het plaatsen in een strafcel c.q. isoleercel zeer ernstig en roekeloos. Daarbij is er lijfelijk geweld jegens hem aangewend. Verwezen wordt naar het rapport van Bureau Medisch
Advisering alsmede overige medische gegevens. De bestraffing staat, zo meent klagers raadsman, in het geheel niet in verhouding tot de ernst van het voorval. Anders dan de beklagrechter oordeelde, diende klager, gezien zijn psychische gesteldheid, te
worden onderzocht door een arts, ondanks de omstandigheid dat de afzondering niet langer dan 24 uur duurde.

Het afdelingshoofd heeft aangegeven te persisteren bij zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt. Hier heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat klager op eigen verzoek in de observatiecel is geplaatst. Hij is hier mede geplaatst in
verband met zijn eigen veiligheid en om hem goed te kunnen observeren. Dit omdat hij aangaf dood te willen. Het betreft geen sanctie. Tijdens het horen door de directeur deed klager voorkomen alsof hij bewusteloos was. Hij heeft uiteindelijk vier dagen
in de observatiecel verbleven. Op 1 november 2005 is hij bezocht door psychiater. Daarnaast is hij vanaf zijn binnenkomst een aantal malen aan medische zorg onderworpen.
Ten aanzien van onderdeel b wordt aangevoerd dat klager onrust veroorzaakte omdat hem niet werd toegestaan een deken als bidkleed op de grond te hebben. Toen het personeel hier iets van zei, reageerde klager verbaal op een niet acceptabele wijze.
Hierop
is hij voor de duur van een uur in het kader van bewaardersarrest op cel geplaatst. Toen hij vervolgens tegen de deur begon te schoppen en te slaan is hij op strafcel geplaatst.
De cellen alsmede de matrassen ten slotte worden regelmatig gereinigd en de matrassen worden zonodig vervangen.

3. De beoordeling
Vooropgesteld wordt dat het kader voor de beoordeling van de onderhavige beklagen en het beroep niet de opvang van gedetineerden van de brand in Schiphol-Oost is, maar de beslissingen tot afzondering en opsluiting van klager. Voor de beoordeling van
het
onderhavige beroep acht de beroepscommissie het niet noodzakelijk dat nadere gegevens over de (medische) toestand van klager worden verschaft, nu zich bij de stukken de medische kaart van klager bevindt.
Ingevolge artikel 5, tweede en vierde lid, onder b, c en h van de Pbw, is het opleggen van bepaalde ordemaatregelen en disciplinaire straffen voorbehouden aan de directeur. Enkel indien hiertoe aangewezen bij een ministeriële beschikking kan een ander
personeelslid hiertoe overgaan. Gebleken is dat het afdelingshoofd bij aanwijzingsbesluit van de Minister als bedoeld in artikel 3, vierde lid, Pbw, is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur, zodat hij bevoegd is tot het opleggen van
onderhavige ordemaatregel.
Allereerst vraagt de beroepscommissie zich af of het h.v.b. überhaupt een geschikte locatie was om klager en de andere slachtoffers onder te brengen, nu de indruk bestaat dat de mogelijkheden voor opvang aldaar beperkt zijn, maar dit is geen onderwerp
van het voorliggende geschil.
Ten aanzien van onderdeel a. geldt het volgende. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te
worden
ingediend. Vast staat dat de bestreden beslissing op 1 november 2005 aan klager kenbaar is gemaakt en eerst op 10 november 2005 beklag is ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs
niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Gelet op de omstandigheden van het geval, met name de gemoedstoestand van klager ten tijde van aanvang van het verblijf in de observatiecel, ziet de beroepscommissie aanleiding
klager
ontvankelijk te achten in zijn beklag en over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager door zijn gedrag de orde en de rust binnen de inrichting verstoorde. Nadat hem door een personeelslid eerst bewaardersarrest was opgelegd, deed hij tijdens het horen alsof hij
bewusteloos was. Mede gelet op de uitlating dat hij dood wilde, was er voor het afdelingshoofd voldoende reden klager op grond van zijn persoonlijkheid alsmede zijn daartoe strekkende verzoek te plaatsen in een observatiecel. Hierbij wordt overigens
aangetekend dat dit verblijf blijkens de stukken niet langer dan noodzakelijk, te weten vier dagen heeft geduurd.
Over klager was voorafgaande aan de afzondering de nodige informatie aanwezig. Hij is op 29 en 30 oktober 2005 en 1 november 2005 gezien door de crisisdienst, huisarts, psychiater en psycholoog. Tijdens de afzondering en wel op 2 november 2005 is hij
bezocht door de arts. Ook is hem de nodige medicatie voorgeschreven.
Het beklag zal mitsdien alsnog ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b. wordt overwogen dat klager op 27 november 2005 de orde en de rust verstoord heeft door te slaan en te schoppen tegen de deur van zijn cel en door de weigering opdrachten van het personeel op te volgen. Het opleggen van de
eerder vermelde disciplinaire straf is gelet daarop niet onredelijk of onbillijk.
Niet aannemelijk is geworden dat jegens klager disproportioneel geweld is toegepast en dat de hygiëne tijdens de afzondering beneden de maat was.
Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de beslissing van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel a. en verklaart het beklag dienaangaande alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven