Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0278/GA, 12 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/278/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I.R. Denz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 januari 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Zeist te Soesterberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, en [...], afdelingshoofd bij het h.v.b. Voorts was aanwezig een tolk in de Engelse taal.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen wegens klagers gedrag en uitlatingen, ingaande 21 november 2005 en eindigende 5 december 2005.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt opgemerkt dat klager na de brand in het cellencomplex Schiphol-Oost met andere gedetineerden is overgeplaatst naar het detentiecentrum Zeist te Soesterberg. Klager zou aldaar adequate opvang krijgen. Deze toezegging is niet nagekomen.
Klager is niet opgevangen door een team van deskundigen. Klager heeft een traumatische ervaring gehad en heeft na de brand enige tijd in de kou gestaan. In het detentiecentrum heeft hij dagenlang in vervuild beddengoed verbleven en een mensonwaardig
bestaan moeten leiden. De toezegging dat klager door een psycholoog zou worden bezocht is niet nagekomen. Ook overigens heeft klager geen medische begeleiding gehad.
De plaatsing in een isoleercel (lees: afzonderingscel) heeft gelet op hetgeen klager heeft meegemaakt tijdens de brand in Schiphol-Oost onevenredig lang geduurd. Klager is ernstig getraumatiseerd geraakt door de brand, die hij zeer bewust heeft
meegemaakt. Klager heeft na de brand bovendien onvoldoende medische (psychologische) nazorg ontvangen. Medische gegevens zijn niet overgelegd, enkel een uitdraai van een overzicht van medische contacten. Over de inhoud van de gesprekken is dan ook
niets
duidelijk geworden. Wel valt af te leiden dat sprake is van ernstige shock en imperatieve hallucinaties. Behandeling is nodig. Het plaatsen van klager in een isoleercel kan als zeer ernstig en zeer roekeloos worden gekwalificeerd. De reden voor
plaatsing was gelegen in klagers gedrag, dat echter volledig voortvloeide uit de traumatische ervaringen. Klager betwist met een stoel te hebben gegooid. Ook betwist klager door een arts te zijn bezocht. Dat dit wel het geval zou zijn wordt ook niet
met
medische stukken, anders dan eerdergenoemde uitdraai, aangetoond.

Het afdelingshoofd heeft aangegeven te persisteren bij zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt. Hier heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de afzonderingsmaatregel -mede ter observatie van klager en ten uitvoer gelegd in een
observatiecel- is opgelegd omdat klager tijdens recreatie op 21 november 2005 met spullen begon te gooien en geen gesprek met het afdelingshoofd wilde aangaan. Tevens gaf klager aan desnoods een moord te plegen om langer in Nederland te kunnen blijven.
Tijdens dit verblijf is klager op 22 november 2005 bezocht door inrichtingsarts en op 25 november 2005 door de inrichtingspsychiater. Op 25 november 2005 is klager weer naar de reguliere woonafdeling teruggeplaatst. Horen lukte niet omdat klager niet
wilde communiceren. Na de overplaatsing vanuit het cellencomplex Schiphol-Oost is klager op 1 november 2005 door de crisisdienst bezocht, op 4 en 10 november 2005 door de psychiater en op 18 november 2005 door de psycholoog.
De cellen alsmede de matrassen ten slotte worden regelmatig gereinigd en de matrassen worden zonodig vervangen.

3. De beoordeling
Vooropgesteld wordt dat het kader voor de beoordeling van het onderhavige beklag en beroep niet de opvang van gedetineerden van de brand in Schiphol-Oost is, maar de beslissing tot afzondering van klager. Voor de beoordeling van het onderhavige beroep
acht de beroepscommissie het niet noodzakelijk dat nadere gegevens over de (medische) toestand van klager worden verschaft, nu zich bij de stukken de medische kaart van klager bevindt.
Ingevolge artikel 5, tweede en vierde lid, onder b, c en h van de Pbw, is het opleggen van bepaalde ordemaatregelen en disciplinaire straffen voorbehouden aan de directeur. Enkel indien hiertoe aangewezen bij een ministeriële beschikking kan een ander
personeelslid hiertoe overgaan. Gebleken is dat het afdelingshoofd bij aanwijzingsbesluit van de Minister als bedoeld in artikel 3, vierde lid, Pbw, is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur, zodat hij bevoegd is tot het opleggen van
onderhavige ordemaatregel.
Allereerst vraagt de beroepscommissie zich af of het h.v.b. überhaupt een geschikte locatie was om klager en de andere slachtoffers onder te brengen, nu de indruk bestaat dat de mogelijkheden voor opvang aldaar beperkt zijn, maar dit is geen onderwerp
van het voorliggende geschil.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager door zijn gedrag de orde en de rust binnen de inrichting verstoorde. Nadat hem door een personeelslid eerst bewaardersarrest was opgelegd, bleek hij nadien tijdens het horen in
het
geheel niet te reageren op aanwijzingen van het afdelingshoofd. Voorts deed klager uitlatingen richting een medegedetineerde dat hij desnoods een moord zou plegen, teneinde in Nederland te kunnen verblijven. Dit heeft voor het afdelingshoofd voldoende
reden kunnen vormen klager voor zijn eigen veiligheid en voor de orde en de rust van zowel medegedetineerden als het personeel te plaatsen in een observatiecel. Dit verblijf heeft blijkens de stukken niet langer dan noodzakelijk, te weten vier dagen
geduurd.
Uit de medische rapportage valt af te leiden dat klager de nodige medische/psychiatrische hulp heeft gekregen. Over klager was voorafgaande aan de afzondering de nodige informatie aanwezig nu hij op 1 november 2005 door de crisisdienst, op 4 en 10
november 2005 door de psychiater en op 18 november 2005 door de psycholoog is bezocht. Ook is hem de nodige medicatie voorgeschreven. Niet aannemelijk is geworden dat de hygiëne tijdens de afzondering beneden de maat was.
Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven