Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0841/GV, 8 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/841/GV

betreft: [klager] datum: 8 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Van een mogelijke slachtofferconfrontatie zal geen sprake zijn, aangezien klager het verleden en alles wat er is gebeurd wil laten rusten en op een positieve manier vooruit wil kijken. In het
reclasseringsadvies is geen aandacht besteed aan recidivegevaar en agressiebeheersing, hoewel klager daar sinds kort wel mee bezig is. Hij heeft de reclasseringsambtenaar slechts tweemaal kunnen spreken. Klager vindt het niet terecht dat alleen naar de
feiten uit zijn verleden wordt gekeken en geen acht wordt geslagen op de huidige situatie. Op 4 november 2005 is klager op eigen gelegenheid naar de reclassering en naar zijn werkgever geweest. Die dag is goed verlopen. Klager wil werken aan zijn
terugkeer in de maatschappij.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de rapportage blijkt dat de officier van justitie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van verlofverlening omdat er confrontatiegevaar met het slachtoffer bestaat. Klager komt al sinds 1993 in aanraking met justitie. Er wordt in het
reclasseringsplan geen aandacht besteed aan recidivegevaar of agressiebeheersing of trainingen waardoor klagers recidive zou kunnen afnemen.
Daarbij is klager tweemaal op het kantoor van de reclassering geweest, maar beide keren onder begeleiding van personeelsleden van de inrichting in verband met vluchtgevaarlijkheid. Algemeen verlof is ontoelaatbaar zolang er geen sprake is van enige
vorm
van behandeling van klagers agressieproblematiek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen a/d Rijn heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op klagers gedrag binnen de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven afwijzend te staan ten aanzien van verlofverlening vanwege de mogelijke confrontatie met slachtoffers.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens (onder meer) opzettelijke vrijheidsberoving. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 14 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19
januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Blijkens het uittreksel justitieel documentatieregister komt klager al sedert 1993 in aanraking met justitie en krijgen de delicten een steeds gewelddadiger karakter. Er is sprake van ernstige agressieproblematiek, ten aanzien waarvan klager (nog) geen
behandeling ondergaat. De enkele intentie dat hij er aan wil gaan werken is in dit verband ontoereikend.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden thans nog contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven