Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2439/TB, 2 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2439/TB

betreft: [klager] datum: 2 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 27 september 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. van der Meer, en namens de Minister mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat, en op verzoek van de
Minister als getuige-deskundige, de heer [...], psycholoog/psychotherapeut en hoofd behandeling bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna: Van der Hoevenkliniek). Als toehoorder was namens de Minister aanwezig [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 12 november 1993 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is aangevangen op 4 juli 1995. Op 13 december 1995 is klager geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek.
Op
29 februari 2000 is klager overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek te Utrecht. Bij schrijven van 24 december 2002 verzoekt de Van der Hoevenkliniek de Minister klager over te plaatsen. Het gedrag van klager is ambivalent. Hij probeert zijn
begeleiders te overtuigen van zijn goede bedoelingen en volgt zijn programma. Anderzijds slaagt klager er niet in zijn weerzin tegen de behandeling te verhullen. Ingrijpende veranderingen in het gedrag blijven achterwege. Klager dient te worden
beschouwd als een gehospitaliseerde, op langdurige, intensieve zorg en toezicht aangewezen, chronisch delictgevaarlijke man. De Van der Hoevenkliniek beveelt aan klager over te plaatsen naar het Kempehuis. Op 21 maart 2003 volgt de aanmelding door de
Van der Hoevenkliniek voor een longstayplaatsing. Er is geen progressie in de behandeling zichtbaar. De delictgevaarlijkheid wordt hoog ingeschat. Binnen de structuur van een kliniek kan klager bij dreigende ontsporing gemakkelijk worden bijgestuurd.
Het risico op herhaling van brandstichting wordt groot geacht. Bij advies van 9 oktober 2003 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen. Bij schrijven van 14 november 2003 bericht de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek dat klager geen kandidaat is voor plaatsing in het Kempehuis aangezien de Van der Hoevenkliniek mogelijkheden zag klager via plaatsing in
een sociowoning te resocialiseren. Bij schrijven van 4 mei 2005 adviseert de Van der Hoevenkliniek klagers tbs-maatregel met twee jaar te verlengen. Tijdens het onbegeleid verlof van 24 april 2004 is klager niet naar zijn zus in [A] maar naar [B]
afgereisd om contact te zoeken met een vrouw die hij van vroeger kende, hetgeen verontrustend wordt geacht. Op 20 september 2005 wordt door Van der Hoevenkliniek de longstayplaatsing geëvalueerd. Sinds het incident in 2004 zijn de verloven stopgezet.
Klager functioneert slechts redelijk bij een duidelijke structuur. Hij beschouwt zichzelf niet als gevaarlijk. Vervolgens is klager op 23 september 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van Veldzicht. De Minister heeft op 27
september 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 8 december 2005 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met het feit dat hij is overgeplaatst naar de longstay-afdeling van Veldzicht. Hij betwist dat er sprake is van een situatie waarin naar voren is gekomen dat een
voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg. De Minister had na zorgvuldige afweging van alle belangen, in redelijkheid en
billijkheid niet tot dit besluit mogen komen. Al snel na klagers plaatsing in de Van der Hoevenkliniek wordt besloten tot een aanmelding voor de longstay. Op 9 oktober 2003 adviseert de LAP over de longstayaanvraag. Klager verzet zich ertegen dat de
LAP
enkel heeft geadviseerd op basis van de stukken en hem niet heeft gesproken. Ondanks het positieve advies van de LAP wil de kliniek het kennelijk toch nog proberen en wordt aan klager begeleid en onbegeleid verlof verleend. De begeleide verloven
verliepen goed. Niet bij het tweede maar bij het vierde onbegeleide verlof is het mis gegaan. De insteek van de kliniek is vanaf een vroeg stadium gericht op een longstayplaatsing. Er is weinig ondernomen. Hierdoor is veel tijd verloren gegaan. Men had
zorgvuldiger te werk moeten gaan. Aan klager is een formulier uitgereikt waarin werd medegedeeld dat hij zou worden overgeplaatst naar Veldzicht. Klager heeft toen aangegeven dat hij dat best vond. Hij had echter niet in de gaten dat het om een
longstayplaatsing ging. Wat betreft het incident in april 2004 kan klager zich voorstellen dat de vrouw erg geschrokken is. Hij had echter geen kwade bedoelingen. Hij wilde naar de constructie van een huis kijken en daarna naar zijn zus gaan. Hij had
het gevaar niet ingezien. Klager hoopt dat hij in de Van der Hoevenkliniek alsnog goede gesprekken kan voeren. Er moet nog een opening zijn voor resocialisatie. Hij heeft wel inzicht. Hij heeft zijn delict in een zeer overspannen situatie gepleegd. Hij
is nu absoluut niet delictgevaarlijk.
Namens klager wordt nog verwezen naar het op 8 december 2005 in het kader van de verlenging van de tbs-maatregel opgemaakt rapport van psychiater [C]. Het gerechtshof in Arnhem heeft in beroep klagers tbs-maatregel met twee jaar verlengd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De Minister meent dat de beslissing tot plaatsing op de longstayvoorziening van Veldzicht uitvoerig is onderbouwd en in alle redelijkheid kon worden genomen. In dit verband wordt verwezen naar: het voorlopig verlengingsadvies van 5 januari 2000 van de
Dr S. van Mesdagkliniek, waaruit blijkt dat gezien de geringe ontwikkelingen in het behandelverloop en het onveranderde gedrag vooralsnog niet is te verwachten dat klager tot wezenlijk ander gedrag zal komen; het verlengingsadvies van 4 mei 2001 van de
Van der Hoevenkliniek, waaruit blijkt dat de houding van klager ten opzichte van zijn behandeling getuigt van ambivalentie; het verzoek om herplaatsing van 24 december 2002, waaruit blijkt dat de behandeling in de Van der Hoevenkliniek niet van de
grond
komt; de longstay-indicatie van 21 maart 2003, waarin wordt opgemerkt dat het gedrag van klager zonder de structuur van de kliniek wordt ingeschat als zijnde zeer risicovol; het verlengingsadvies van 5 mei 2003, waaruit blijkt dat bij klager nog steeds
geen sprake is van een ontwikkeling ten aanzien van het ontbreken van inzicht in zijn eigen problematische functioneren alsmede de acceptatie daarvan; het advies van 9 oktober 2003 van de LAP, waarin naar voren komt dat de op verandering gerichte
behandelingsprognose ongunstig is; het verlengingsadvies van 4 mei 2005 van de Van der Hoevenkliniek, waarin nogmaals wordt benadrukt dat bij het wegvallen van de structuur van de kliniek het risico dat klager over zal gaan tot gevaarlijk gedrag groot
is; de evaluatie van de longstayindicatie van 20 september 2005, en het hoorformulier van 23 september 2005 waarin klager aangeeft de plaatsing best te vinden.
Meerdere klinieken hebben vergeefse behandelpogingen ondernomen. Klager ziet de ernst van zijn problemen en handelen niet in en verzet zich zowel passief als actief tegen zijn behandeling. Tot op heden is daarin geen verandering gekomen. Wanneer klager
geen duidelijke structuur wordt geboden, zal hij zichzelf niet zelfstandig kunnen handhaven en neemt de kans op agressieve impulsdoorbraken toe. Het recidicerisico is derhalve hoog. Dit wordt geïllustreerd door de misstap van klager op 24 april 2004.
In
het namens klager overgelegde rapport van psychiater [C] wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zouden zijn voor een persoonlijkheidsstoornis bij klager. Voorts zou klager ten onrechte als chronisch delictgevaarlijk worden omschreven, althans zou
deze chronische delictgevaarlijkheid onvoldoende zijn onderbouwd. Het rapport is uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank van 30 juni 2005 om de tbs-maatregel van klager met twee
jaar te verlengen. Daarbij heeft het Hof Arnhem psychiater [C] gehoord. Bij beslissing van 20 februari 2006 heeft het Hof de tbs met twee jaar verlengd en daarbij geoordeeld dat bij klager sprake is van een psychotische stoornis en een
persoonlijkheidsstoornis. Klager heeft geen zelfinzicht en de kans op recidive wordt groot geacht. Voorts oordeelt het Hof dat klager nog langdurige zorg, structuur en begeleiding nodig heeft. Aan het rapport van psychiater [C]. wordt door het Hof geen
overwegende betekenis toegekend, omdat het Hof het kader waarin het rapport is geschreven nogal beperkt acht. In het rapport wordt niets vermeld over klagers gedrag in relatie met brandstichting. Tevens is onduidelijk wanneer de psychiater aan het
woord
is en wanneer klagers stellingen weergegeven worden. Het rapport staat haaks op het verlengingsadvies van 4 mei 2005, terwijl naar het oordeel van het Hof het recidivegevaar voldoende onderbouwd is. Voorts heeft de Van der Hoevenkliniek in
tegenstelling
tot psychiater [C], klager gedurende meerdere maanden kunnen observeren. Er bestaat geen enkele aanleiding om in onderhavig beroep van de oordelen van het Hof af te wijken. Plaatsing van klager in een longstayvoorziening is en blijft geïndiceerd. Het
beroep zal derhalve ongegrond moeten worden verklaard.

Door de getuige-deskundige is ter zitting de behandeling van klager als volgt toegelicht.
In de loop van 2003 was in de opstelling van klager een wijziging in positieve zin zichtbaar. Na een uitvoerige bespreking is besloten alsnog een poging te doen klager in een begeleide situatie in een woning vlakbij de kliniek te laten wonen. Na
verlening van een machtiging door de Minister zijn de begeleide verloven uitgebreid naar onbegeleide verloven. Bij het tweede onbegeleid verlof op 24 april 2004 ging het echter mis. De betrokken mevrouw is bezocht door de kliniek en was zeer angstig.
Dit incident is zo ernstig, omdat zo vaak en langdurig met klager over gedrag tijdens verloven was gesproken. Dit incident paste in het beeld dat men van klager had. Dit beeld werd in de behandeling steeds weer bevestigd. Klager houdt er een eigen
agenda op na. Hij erkent een grote fout te hebben gemaakt, maar wil nog wel eens zijn eigen gang gaan. De draagkracht om verder te gaan bleek te ontbreken. Klager wil niet voldoen aan basale voorwaarden. Voor de kliniek houdt het dan op. Klager heeft
zich laconiek en cynisch opgesteld.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 21 maart 2003, het advies van de LAP van 9 oktober 2003 en de evaluatie van de
longstay-aanmelding van 20 september 2005, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling,
heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf in de Van der Hoevenkliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat
derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat in verscheidene inrichtingen behandeling is aangeboden, en dat de Van der Hoevenkliniek in 2003 een resocialisatiepoging heeft ondernomen, nadat een veranderde opstelling in positieve zin van klager
zichtbaar was, maar dat deze is vastgelopen doordat klager zich niet aan verlofvoorwaarden heeft gehouden en zijn eigen gang is gegaan, waarmee het telkens terugkomende beeld in de behandeling wordt bevestigd. Aan het namens klager overgelegde rapport
van psychiater [C] kan gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen zwaarwegende betekenis toekomen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven