Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2894/TB, 3 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2894/TB

betreft: [klager] datum: 3 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. van Roy, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2006, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. Scholte, en namens de Minister, [...] en [...], behandelcoördinator bij de Prof. Mr. W.P.J.
Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek), bijgestaan door de landsadvocaat mr. F.W. Bleichrodt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager op de longstayvoorziening van het Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel gevestigd in de penitentiaire inrichting Limburg-Zuid te Maastricht (hierna: longstayvoorziening Overmaze) te plaatsen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 31 januari 2005 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager was eerder tbs opgelegd van 2 november 1987 tot 8 juni 1989. In het kader van zijn huidige tbs is klager op 23
juli 1999 geplaatst in het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
Vervolgens is klager op 24 mei 2002 overgeplaatst naar de Pompekliniek.
Bij advies van 3 december 2004 van de landelijke adviescommissie plaatsing (LAP) is aangegeven dat klager voldoet aan de longstayindicatie en is de Minister geadviseerd klager te plaatsen op een longstayafdeling. Overeenkomstig dit advies heeft de
Minister op 10 november 2005 beslist klager te plaatsen op de longstayvoorziening Overmaze. Deze tenuitvoerlegging van de beslissing is, nadat bekend was geworden dat klager op 3 januari 2006 geplaatst zou worden in de longstayvoorziening Overmaze,
door
de voorzitter van de beroepscommissie op 28 december 2005 geschorst in afwachting van de uitspraak op klagers beroep dat op 10 januari 2006 door de beroepscommissie zou worden behandeld.

3. De standpunten
Door en namens klager is het woord gevoerd overeenkomstig overgelegde pleitaantekeningen, welke aan de beroepscommissie zijn overgelegd en aan deze uitspraak zijn gehecht, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De tenuitvoerlegging van de beslissing is terecht door de voorzitter geschorst. Een verblijf op de longstayafdeling biedt niet veel perspectief op een stapsgewijze terugkeer in de samenleving. Klager acht een verblijf op de longstayafdeling
uitzichtloos. Hij hoort niet thuis op een longstayafdeling. De LAP heeft niet getoetst op basis van uitvoerig dossieronderzoek. Voorts heeft niet recent voorafgaand aan het advies een onafhankelijke multidisciplinaire rapportage plaatsgevonden. Het
besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen. Uit het hoorformulier blijkt dat klager niet zozeer bezwaar maakt tegen de overplaatsing naar de longstay als wel tegen de locatie. In het bestreden besluit wordt echter overwogen dat klager tijdens het horen
heeft aangegeven wel bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plaatsing. Zwaar geleund wordt op de longstayaanvraag van 17 augustus 2004 en het advies van de LAP. Na eind 2001 begin 2002 is er geen multidisciplinaire rapportage over klager uitgebracht.
Er
wordt maar één argument aangevoerd: het incident van 23 juni 2004. Op de thans voorliggende stukken kan de conclusie dat het delictgevaar ondanks alle behandelpogingen niet substantieel verminderd zou zijn en resocialisatie niet meer tot de
mogelijkheden zou behoren niet worden genomen. In de longstayaanvraag worden allerlei incidenten opgesomd, waarbij concrete agressieve incidenten ontbreken en de ongeoorloofde handel in sokken kennelijk het vermelden waard is. Er resteert slechts één
incident dat van 23 juni 2004. De reactie op het incident, het aanvragen van de longstaystatus, is disproportioneel. Klager heeft de ochtend na de ontmoeting met zijn stiefdochter dit gemeld bij de kliniek en alles in alle eerlijkheid verteld. De
inrichting heeft niet geïnformeerd bij de stiefdochter hoe het contact is verlopen en of dit bedreigend voor haar geweest is. Negatieve berichten over de ontmoeting hebben de inrichting niet bereikt. Klager heeft één van de voorwaarden niet nageleefd,
maar het is niet juist dat hij niet transparant zou zijn geweest over zijn doen en laten. Vreemd is dat de inrichting de longstayaanvraag heeft gedaan op 17 augustus 2004 en aan de andere kant die longstayaanvraag daarna weer heeft bevroren, omdat de
inrichting wilde bezien welke mogelijkheden er waren. Uit de brief van [behandelcoördinator 1] van 13 juni 2005 blijkt dat klager vanaf 5 oktober 2004 weer op begeleid verlof is gegaan en dat deze verloven naar wens zijn verlopen. Intern is zelfs
gesproken over mogelijkheden voor gefaseerd onbegeleid verlof. Klager zou verder kunnen gaan werken bij Breed, een sociale werkvoorziening. De inrichting wilde dus verder met klager en kwam zelfs met concrete voorstellen. De Minister heeft de aanvraag
tot onbegeleid verlof afgewezen, omdat voor personen met een longstaystatus geen onbegeleid verlof mogelijk mag zijn. Dit mede in het licht van de situatie met de ontsnapte tbs-ers. De constructie rond klager, zoals [behandelcoördinator 1] dat noemt,
viel en de kliniek gaf kennelijk op. Gevolg is dat klager nu al acht maanden binnen zit te wachten op wat komen gaat. Zijn tbs is op 27 juni 2005 met twee jaar verlengd door het hof Arnhem. Daarbij is overwogen dat het hof de indruk heeft gekregen dat
het behandelbeleid ten aanzien van klager niet erg duidelijk is geweest, aangezien het op twee gedachtes hinkte. Het feit dat de inrichting klager na het incident weer met begeleid verlof liet gaan en hem onbegeleid verlof in het vooruitzicht stelde is
een contra-indicatie voor wat betreft het chronische delictgevaar en het ontbreken van mogelijkheden tot resocialisatie. Klager heeft meubels en lampen aangeschaft voor zijn toekomstige eigen flatje. Vanwege de positieve ontwikkeling, die hij
doormaakte, was hij al aan de lange termijn aan het denken. De gedachte dat hij min of meer vanwege een incident op een longstayafdeling zal worden geplaatst, is voor hem ondragelijk. Primair wordt verzocht om het beroep gegrond te verklaren en de
beslissing te vernietigen. Subsidiair wordt verzocht om in een tussenbeslissing te bepalen dat klager moet worden onderzocht ten aanzien van zijn delictgevaarlijkheid, zijn vatbaarheid voor op verandering gerichte behandeling en de mogelijkheden voor
resocialisatie. Klager geeft zelf de voorkeur aan het Pieter Baan Centrum, waarbij wordt opgemerkt dat hij zijn plek in de Pompekliniek niet wil verliezen. Klagers beroep betreft niet de plaats, waarnaar hij wordt overgeplaatst, maar de plaatsing op
een
longstayvoorziening. Als klager toch in een longstayvoorziening wordt geplaatst dan prefereert hij plaatsing in Nijmegen of op een afdeling voor langdurige zorg in de Pompekliniek. Klager erkent dat het fout was om een brief naar zijn stiefdochter te
sturen. Hij heeft contact met haar opgenomen om de roddels uit de wereld te helpen, maar hij had tevoren met de inrichting moeten overleggen. De inrichting zou alleen maar gezegd hebben dat het niet mocht. Daarvoor heeft hij wel eens gevraagd om
contact
te mogen hebben, maar dat hebben ze verbroken. Veldzicht wilde niet dat hij contact had met moeder en dochter. Klager heeft haar de brief geschreven en op haar gewacht in een cafeetje in de stad. Zij hebben alles uitgepraat. Hij heeft geen contact
gezocht met het slachtoffer. Hij heeft het minder zwaar opgevat dan de kliniek. Hij had het beter tevoren kunnen melden, maar hij heeft het wel de volgende dag gemeld. Hij had graag geresocialiseerd willen worden met een eigen flatje en werk bij Breed.
Hij denkt dat hij zonder het incident binnen twee jaar op zichzelf had kunnen wonen. Hij is het niet eens met de stelling dat het risico dat het fout gaat heel groot is. Hij heeft bewezen dat hij zich aan afspraken kan houden met uitzondering van het
incident. De uitkomst van de HCR zegt op zich niet zoveel. Een zekere relativering is op zijn plaats.

Namens de Minister is het woord gevoerd overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota, welke aan deze uitspraak wordt gehecht, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De beroepscommissie heeft herhaaldelijk terecht benadrukt dat een selectie voor een longstay niet betekent dat de tbs-gestelde wordt afgeschreven. Ook op een longstayafdeling wordt een verplegings- en behandelingsplan opgesteld, worden periodiek de
behandelmogelijkheden bezien en wordt getoetst of het verblijf moet worden gecontinueerd. Wel betekent het een koerswijziging. Op verandering gerichte behandeling wordt (vooralsnog) niet langer zinvol geacht. In plaats daarvan wordt overgegaan tot op
stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg. Een dergelijke koerswijziging biedt voor de ene tbs-gstelde wenselijke rust voor de ander is deze moeilijk te aanvaarden. De koerswijziging vergt een zorgvuldige afweging en procedure. De selectie
van
klager voldoet daaraan. De beslissing dient te worden beoordeeld aan de hand van het beleidskader longstay dat medio 2005 is gepubliceerd. De conclusie zou geen andere zijn in geval dat van het voormalige beleid zou zijn uitgegaan. De huidige tbs van
klager duurde ruimschoots langer dan zes jaar, terwijl klager al eerder van 9 maart 1987 tot 8 juni 1989 ter beschikking is gesteld.
De longstayaanvraag is uitvoerig onderbouwd. Aan de hand van een gestructureerd risicotaxatieinstrument, de HCR-20, is uiteengezet dat het risico van delictherhaling groot is. De op verandering gerichte behandelingen hebben hierin geen of onvoldoende
verbetering kunnen brengen. De visie, die uit de aanvraag van de Pompekliniek spreekt, stemt overeen met de opvattingen van Veldzicht, waar klager eerder heeft verbleven. De aanvraag is zorgvuldig beoordeeld door de LAP, die oordeelde dat de
eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de ingezette koerswijziging heeft kunnen komen. Volgens de onafhankelijke deskundigen zijn progressieve veranderingen in het gedrag van klager niet wezenlijk
geïnternaliseerd, waardoor de delictgevaarlijkheid onvoldoende gereduceerd kan worden. Klager heeft alle behandelmogelijkheden ondergaan in meer dan één kliniek. Hij ondergaat voor de tweede keer een tbs met dwangverpleging. De eerste tbs is
uitsluitend
geëindigd, omdat de officier van justitie haar vordering tot verlenging van de tbs niet tijdig heeft ingediend. De huidige tbs is aangevangen op 18 maart 1996 in verband met doodslag. Hij heeft zijn toenmalige hospes door messteken om het leven
gebracht. Daarnaast hebben verschillende veroordelingen plaatsgevonden in verband met poging tot doodslag en bedreiging. Een conflict met een voormalige vriendin heeft ertoe geleid dat klager haar heeft mishandeld en een poging tot doodslag ten aanzien
van haar vriend heeft gepleegd. Met ingang van 23 juli 1997 heeft klager in Veldzicht verbleven, waar op verschillende manieren is getracht om de behandeling vorm te geven. De behandeling heeft niet het gewenste effect gehad. Bij brief van 23 mei 2002
gaf het hoofd van Veldzicht te kennen dat klager een beperkt ziekteinzicht heeft en onvoldoende verantwoording kan nemen voor zijn gedrag. Veldzicht beoordeelde klager voortdurend ernstig delictgevaarlijk. Vanwege het hoge beveiligingsniveau is er geen
mogelijkheid klager in de GGz te plaatsen. Klager is vervolgens voor een tweede behandelpoging overgeplaatst naar de Pompekliniek. De Pompekliniek heeft getracht het roer om te gooien. In de wetenschap van het ongunstig risicoprofiel van klager is
besloten hem te plaatsen in een resocialisatietraject. Als absolute voorwaarde daarvoor werd gesteld dat klager volstrekte transparantie zou betrachten. Dit spoort met het voornaamste behandeldoel, te weten dat klager betrouwbaar zou moeten zijn voor
mensen in zijn omgeving. Bij dit doel hoort het nakomen van afspraken en het versterken van het verantwoordelijkheidsgevoel. Tegen de achtergrond van deze voornemens en het functioneren van klager tot op dat moment is het verlengingsadvies van 19
december 2003 opgesteld. Klager beroept zich in deze procedure herhaaldelijk op het verlengingsadvies. In het advies wordt een positieve voortgang in de behandeling gesignaleerd en een daaraan gerelateerde vermindering van het risico. Dit laat echter
onverlet dat het advies ertoe strekt dat de tbs met twee jaren wordt verlengd, de verlofperiode wordt als te kort beoordeeld om er consequenties ten aanzien van de stabiliteit van klager aan te kunnen verbinden, het recidiverisico wordt nog steeds
aanwezig geacht. Dit advies is opgesteld vóór het incident van 23 juni 2004. Klager heeft contact gezocht met zijn voormalige vriendin en slachtoffer en haar dochter. In een briefje, dat in hun brievenbus was gegooid, heeft klager om een afspraak
gevraagd. Hij heeft met de dochter van het slachtoffer gesproken. Van dit alles heeft klager vooraf niets met de behandelaars besproken, terwijl hijzelf het initiatief tot het contact heeft genomen. In het verleden heeft hij enkele weken na zijn
invrijheidstelling het betrokken slachtoffer met zware mishandeling en de dood bedreigd. Deze handelswijze is flagrant in strijd met de voorwaarde van volstrekte transparantie, die aan de toenmalige behandeling was verbonden. Daarop aangesproken, ziet
klager de ernst van het gebeurde niet in. Hij geeft aan niet voornemens te zijn de behandelaars in het vervolg wel te betrekken bij zijn doen en laten zolang hij daar het nut niet van inziet. Gelet op zijn handelswijze en het onvermogen om de betekenis
daarvan in te zien, wordt een verblijf op de resocialisatieafdeling niet langer aanvaardbaar geacht. Daarmee zijn de behandelmogelijkheden uitgeput en is selectie voor de longstay (vooralsnog) de enige aangewezen weg.
Het beroep van klager op het eerdere verlengingsadvies van 19 december 2003 gaat niet op. Datzelfde geldt voor de adviezen uit 2002 van de psychiater [A] en de psycholoog [B]. Deze oordeelden dat er te weinig met klager was gebeurd. Nog daargelaten dat
dit oordeel niet wordt gedeeld zijn deze anno 2006 niet langer actueel. De Pompekliniek heeft juist wel nieuwe behandelingen aangeboord, zelfs op de afdeling resocialisatie. Deze hebben niet het gewenste resultaat gehad. Het delictrisico wordt groot
geacht. Dit was reeds het resultaat van het oordeel van Veldzicht en de Pompekliniek in het verlengingsadvies van 2 januari 2003. Klager stelt dat zijn bezoekmogelijkheden beperkt worden door een plaatsing in de longstayvoorziening. Deze
omstandigheden
zijn meegewogen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn bezoek niet naar Overmaze zou kunnen komen. Bovendien is niet gebleken van een zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van het bezoek van
zijn familie, uit oogpunt van het belang van zijn behandeling, dat dit dient te prevaleren boven het belang van een (voorgenomen) plaatsing op korte termijn in de tbs-inrichting, waarvoor klager thans geselecteerd is.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn. Een contra-expertise wordt niet zinvol geacht. De ernst van het incident is nog steeds niet geïnternaliseerd. Eventuele ontbrekende informatie zal worden nagezonden.

[behandelcoordinator 1] heeft aangevoerd dat hij vanaf oktober 2004 tot november 2005 klagers behandelcoördinator is geweest en betrokken is geweest bij het verlengingsadvies van 2004. De verlengingsadviezen van 2003 en van 2004 zijn beide juist.
Aanvankelijk was klager therapietrouw en liet hij zich goed aansturen. Als de externe controle wegvalt, wordt geconstateerd dat hij zeer gevaarlijke dingen doet. Er is niet enkel sprake van het incident van juni 2004, dat aanleiding vormt om klager in
de longstayvoorziening te plaatsen. Dit blijkt ook uit de wettelijke aantekeningen en andere stukken. Klager handelde in kleding en probeerde zonder dat af te spreken vaak dingen te regelen. Hij hield zich niet aan afspraken en heeft contact met het
slachtoffer gezocht. Hij ziet niet in dat dat fout is. Hij heeft een ander de brief laten posten. Het slachtoffer had aangegeven geen contact te willen. Er is bij klager sprake van het herhaaldelijk plegen van geweldsdelicten en een hoge PCL.
Het getal van de HCR-score is niet zo relevant. Het gaat om de geschiedenis, het huidige functioneren en om de behandelinzet.

De landsadvocaat voert aan dat er geen sprake is van een volstrekte ommekeer. In het verlengingsadvies van 2003 is een slag om de arm gehouden. Het ongunstige risicoprofiel is niet van vandaag of gisteren. Klager is het resocialisatietraject daarmee
ingegaan.

[behandelcoordinator 1] heeft verklaard dat klager na het incident weer met begeleid verlof is gegaan en dat dit goed ging. Met controle kon klager goed naar buiten. In die tijd heeft klager een zeer bedreigende uitspraak gedaan, maar zijn verlof
verliep wel goed. Het verblijf op de longstay is gericht op de kwaliteit van leven. Daar hoort ook bij dat men een stukje naar buiten kan, familiebezoek. Dit vanuit een humanitair oogpunt. Het beleid van de Minister is echter zodanig gewijzigd dat bij
een longstayaanvraag verlof geen optie meer is.

Op grond van hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, heeft de beroepscommissie bij schrijven van 31 januari 2006 aan de Minister verzocht om de stukken, waaraan [behandelcoördinator] ter zitting heeft gerefereerd en die een verklaring zouden kunnen
geven voor de wijziging van behandelperspectief en inschatting van het recidiverisico, aan de beroepscommissie toe te zenden vóór 14 februari 2006.

Namens de Minister zijn bij schrijven van 7 februari 2006 de wettelijke aantekeningen met betrekking tot de periode van 24 mei 2002 tot 30 juni 2005 aan de beroepscommissie toegestuurd.

De landsadvocaat heeft om uitstel om nader te reageren gevraagd en dit is verleend tot 28 februari 2006.

Bij schrijven van 27 februari 2006 heeft de landsadvocaat, verkort en zakelijk weergegeven, toegelicht dat de verandering van enkele omstandigheden kan betekenen dat het recidiverisico op de HCR-20 schaal verschuift van matig naar hoog. Hoewel
taalkundig tussen beide begrippen een groot verschil bestaat moet dit voor de HCR-20 schaal worden gerelativeerd. Het incident van 23 juni 2004 en de reactie daarop van klager vormen factoren die in negatieve zin doorwerken op de waardering van
klinische items en risicohanteringsitem van de HCR-20 schaal. Daardoor kan een relatief hoge score in de categorie matig als snel veranderen in een rubricering als hoog. Daarbij komt dat de risicotaxatie zoals gebruikt in het verlengingsadvies van 19
december 2003 is opgesteld vóór de plaatsing van klager op de resocialisatieafdeling. In het advies van 20 december 2004 kon het verblijf van klager op de resocialisatieafdeling (buiten) juist wel in de beschouwing worden betrokken. In het kader van de
HCR-20 schaal is laatstgenoemd advies dan ook gebaseerd op ervaringen buiten de kliniek. Dat daarbij het incident van 23 juni 2004 een belangrijke rol speelde, spreekt vanzelf. Ook de wijze, waarop klager op het incident heeft gereageerd, is een
relevant gegeven. Van een drastische koerswijziging is geen sprake geweest. Dat geldt ook voor de visie op de behandelbaarheid. Daarbij moet worden bedacht dat de Pompekliniek met onderkenning van het ongunstige risicoprofiel een behandelpoging op de
resocialisatieafdeling heeft beproefd. Ook in het advies van 19 december 2003 wordt gewezen op de beperkte leermogelijkheden van klager. In dit advies wordt benadrukt dat aan klager binnen de toenmalige behandelkaders nog veelomvattende en sluitende
gedragskaders werden aangeboden en dat de duur van de verlofperiode nog te kort was om, tegen de achtergrond van zijn totale opnameduur en de duur van zijn delictgeschiedenis, het daarin vertoonde gedrag als bewezen stabiel te kunnen beschouwen. Het
verblijf op de resocialisatieafdeling is tegen deze achtergrond van groot belang voor de visie op de behandelbaarheid. Uit de toegezonden wettelijke aantekeningen volgt dat zich verschillende incidenten hebben voorgedaan, onder meer betrekking hebbend
op het uiten van bedreigingen en het handelen. Voor de beantwoording van de bij de beroepscommissie levende vragen zijn in het bijzonder de wettelijke aantekeningen, die zijn opgemaakt tijdens het verblijf op de resocialisatieafdeling, van belang.
Tijdens de relatief korte periode van 27 februari 2004 tot zijn terugplaatsing in een gesloten setting naar aanleiding van het incident van 23 juni 2004 worden in de wettelijke aantekeningen zorgen geuit, onder andere over het gebrek aan transparantie
en begeleidbaarheid, wezenlijke elementen in de behandeling. Uit die wettelijke aantekeningen blijkt dat het onduidelijk is hoe de geldstromen van klager zijn. Hij zegt vaak dat hij morgen geld krijgt, maar dit wordt nooit gezien. Hij krijgt ook vaak
kleding om te verkopen in plaats van geld. Het is hem verboden om kleding te verhandelen in de kliniek. Hij heeft een gebrekkig inzicht in eigen functioneren, waarbij het niet helder is of hij je niet wil of niet kan snappen. Tijdens gesprekken met
klager blijf je het idee houden dat hij wat achterhoudt. Vaak komt dat dagen later ter sprake. Uit de wettelijke aantekeningen van 13 juni 2004 tot en met 31 augustus 2004 blijkt en is het begrijpelijk dat klager teleurgesteld was over zijn
terugplaatsing naar een klinische afdeling en het afwachten van een beslissing over een longstayplaatsing. Bij het uiten van teleurstelling is het evenwel niet gebleven. Klager gedraagt zich vervolgens stokerig in een ernstig conflict met een
medebewoner over een vermeende geldlening. Geconcludeerd werd dat met name qua begeleidbaarheid en transparantie het gedrag van klager te wensen overliet. In de daarop volgende periode heeft klager vanaf 5 oktober 2004 tot en met 18 november 2004
begeleid stadsverlof en netwerkverlof gehad. De verloven verliepen goed. Vanaf 18 november 2004 zijn de verloven echter ingetrokken, omdat klager bedreigingen heeft geuit aan het adres van de divisiemanager. Op 13 september 2004 heeft klager zich
ernstig grensoverschrijdend uitgelaten over zijn behandelaar. Als algemene indruk wordt verwoord dat klager veel aandacht vraagt van personeelsleden. Ook in de periodes van 30 maart 2005 tot 30 juni 2005 tot 29 januari 2006 zijn verschillende
dreigementen zowel in de richting van een medepatiënt als in de richting van het personeel geconstateerd.

Bij schrijven van 10 maart 2006 heeft klagers raadsman nader als volgt schriftelijk gereageerd. De Minister heeft volstaan met het insturen van wettelijke aantekeningen betreffende periode van 24 mei 2002 tot en met 30 juni 2005. De inhoud daarvan
verschaft geen nieuwe inzichten, die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn. Sterker nog: de inhoud geeft des te meer steun voor de stelling dat niet kan worden gezegd dat wordt voldaan aan het criterium dat geen sprake is van substantiële
vermindering van het delictgevaar en dat voorts nog mogelijkheden tot resocialisatie aanwezig lijken te zijn. Volgens de aantekeningen over de periode 1 januari 2004 tot 27 februari 2004 gaat het goed tot zeer goed met klager. Klager heeft onbegeleid
verlof, hij neemt deel aan montage en houtbewerking en aan groepsgerichte delictgerichte psychotherapie. Voorts heeft hij een vrouw ontmoet met wie hij een beginnende liefdesrelatie opbouwt, over welke relatie hij binnen de kliniek zeer open is. De
algemene indruk is zeer positief. Ook in de periode 27 februari 2004 tot 12 juni 2004 zijn er geen incidenten te melden en komt klager telkens op tijd terug van zijn verloven. De regelmatige alcoholcontroles zijn negatief. In de periode 13 juni 2004
tot
en met 31 augustus 2004 verblijft klager op de resocialisatie en nazorgafdeling van de kliniek. Op 23 juni 2004 vindt het incident plaats met zijn stiefdochter. Nadat hij alles aan de kliniek had verteld, is hem te kennen gegeven dat hij naar een
longstayafdeling moet. Per juni 2004 zijn alle verloven ingetrokken. Ook het geplande werk bij de sociale werkvoorziening gaat niet door. Vanaf 1 september 2004 tot en met 24 december 2004 bevindt klager zich weer op een afdeling binnen de Divisie
Persoonlijkheidstoornissen. Hij neemt deel aan montage en houtbewerking en gaat goed om met zijn medepatiënten. Voorts heeft klager begeleide verloven, die goed verlopen. Klager zou de divisiemanager hebben bedreigd. Dit incident houdt rechtstreeks
verband met de longstayaanvraag. Verder zijn er twee incidenten gemeld, waarbij klager zich zou hebben misdragen. De algemene indruk is in deze periode niet echt positief te noemen. De algemene indruk over de periode 30 maart 2005 tot 30 juni 2005 is
dat klager een moeilijke periode achter de rug heeft. De bevestiging van de longstaystatus, waardoor onbegeleid verlof niet meer mogelijk is en zo ook de mogelijkheid om buiten te gaan werken en geld te verdienen, is voor hem een grote teleurstelling.
Hij ervaart onrecht en uitzichtloosheid. Klager is hierdoor de afgelopen periode wisselend geweest in zijn gedrag, uitspraken en contacten. Uit de hoek van diverse medewerkers binnen de kliniek is klager herhaaldelijk gezegd dat het voorgenomen traject
van longstayplaatsing onterecht is. De landsadvocaat verwijst naar wettelijke aantekeningen over de periode 30 juni 2005 tot 29 januari 2006. Van deze periode zijn geen wettelijke aantekeningen ontvangen.

Bij schrijven van 15 maart 2006 zijn de wettelijke aantekeningen over de periode 30 juni 2005 tot 29 januari 2006 door de Pompekliniek overgelegd.

Bij schrijven van 24 maart 2006 heeft klagers raadsman mr. P. Scholte medegedeeld dat klager door medewerkers van de afdeling Rijn 2 van de Pompekliniek is gefeliciteerd met het gegeven dat zijn longstaystatus van de baan was. Deze informatie zou
tijdens de stafvergadering zijn verspreid. De raadsman heeft de vraag gesteld of bekend is of de Minister een gewijzigde opstelling ten aanzien van de longstaystatus van klager heeft ingenomen.

Bij schrijven van 29 maart 2006 heeft mr. P. Scholte aangevoerd dat de beroepscommissie de Minister in staat heeft gesteld nadere stukken aan te leveren waaruit de meerbesproken wijziging in recidiverisico en behandelperspectief in de
verlengingsadviezen van 19 december 2003 respectievelijk 20 december 2004 zou kunnen worden verklaard. De overgelegde wettelijke aantekeningen van de periode 30 juni 2005 tot 29 januari 2006 betreffen een periode, die ligt na de datum van het laatste
verlengingsadvies van 20 december 2004. De inhoud van de aantekeningen kan niet van enig belang zijn voor de beoordeling, nu de schriftelijke ronde betrekking heeft op de periode vóór 20 december 2004. Mocht de inhoud van de wettelijke aantekeningen
wel
een rol spelen dan wordt aangevoerd dat klager al meer dan anderhalf jaar in een kliniek verblijft van waaruit op 17 augustus 2004 een aanvraag is gedaan om hem naar een longstayvoorziening over te plaatsen. De behandeling staat sinds de aanvraag
nagenoeg stil. Voor klager brengt deze gang van zaken onzekerheid en frustratie met zich mee. In de afgelopen periode zit klager als het ware een kale gevangenisstraf uit. Hij heeft de kliniek niet kunnen verlaten omdat zijn verloven zijn ingetrokken
vanwege zijn naderende longstaystatus. De frustratie, onzekerheid en spanningen hebben tot enkele incidenten geleid, waarbij het telkens om verbale dreigende uitlatingen ging. De incidenten hebben vooral te maken met het slechte nieuws dat klager in de
afgelopen periode heeft gekregen over zijn longstaystatus. Er is nog geen duidelijkheid over de berichten, die de Pompekliniek hebben bereikt, inhoudende dat klagers longstaystatus eraf zou zijn. In de Pompekliniek is het ‘nieuws’ eind vorige week
vanaf
het hoogste niveau verspreid onder de medewerkers en is klager onder het uitbrengen van felicitaties daarvan op de hoogte geteld. De nieuwe behandelcoördinator, [behandelcoördinator 2], heeft de raadsman dit telefonisch bevestigd. Verzocht wordt om
opheldering.

De landsadvocaat heeft bij schrijven van 5 april 2006 geantwoord dat navraag heeft geleerd dat de felicitaties zijn gevolgd op een onjuiste mededeling van een medewerker van het Ministerie van Justitie over de stand van de procedure. Daarbij is ten
onrechte de beslissing van de voorzitter van de Raad tot schorsing van de selectiebeslissing voor een beslissing ten gronde aangezien. De Minister betreurt dit misverstand. Vanzelfsprekend zullen terzake aan klager verontschuldigingen worden
aangeboden.
De Minister is zich ervan bewust dat door felicitaties als de onderhavige in voorkomende gevallen ten onrechte verwachtingen bij de tbs-gestelde kunnen worden gewekt. De Minister is van oordeel dat in dezen geen gerechtvaardigde verwachtingen zijn
ontstaan. Zoals ook uit het faxbericht van klagers raadsman blijkt, bestond bij klager geen onduidelijkheid over de stand van de procedure. Dat laat onverlet dat er sprake is van een ongelukkig misverstand.

4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende voorgelicht en acht het niet noodzakelijk om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt zijn de hierboven door de Minister onder 3. genoemde criteria opgesteld. Klager voldoet aan deze criteria: Klager, aan wie eerder een tbs is opgelegd, is in het kader van
zijn huidige tbs geherselecteerd; de behandelinterventies tijdens de tenuitvoerlegging van deze tbs hebben niet geleid tot reductie van zijn delictgevaarlijkheid; behandelaars in de Pompekliniek zijn tot de conclusie gekomen dat klager als voortdurend
delictgevaarlijk kan worden beschouwd.

In het verlengingsadvies van de Pompekliniek van 19 december 2003 is nog sprake van een positieve voortgang in de behandeling en de daaraan gerelateerde vermindering van het recidiverisico, dat echter nog niet volledig verdwenen werd geacht. In het
advies van 20 december 2004, dat is uitgebracht nadat klager zonder overleg vooraf met de inrichting contact had gezocht met een slachtoffer en haar dochter en een ontmoeting had gehad met de dochter, wordt aan volledige resocialisatie ernstig
getwijfeld. De kans dat klager terugvalt in oud gedrag, waaruit ernstig delinquent gedrag kan voorkomen, wordt als zeer aannemelijk geschat. Gesteld wordt door de inrichting dat klager inmiddels de actieve fase van de behandeling heeft afgerond,
klagers
behandelbereidheid sterk verminderd is, en het volgen van een dagprogramma en zich binnen de structuur kunnen begeven het hoogst haalbare wordt geacht. Klagers behandelcoördinator heeft ter zitting van 10 januari 2006 verklaard dat de aanzienlijke
wijziging van het behandelperspectief en het recidiverisico, die uit het de verlengingsadviezen volgt, niet louter toe te schrijven is aan het incident van 23 juni 2004, maar dat ook andere gebeurtenissen en omstandigheden een verklaring voor de
wijziging bieden.
De Minister is in de gelegenheid gesteld om het door de behandelcoördinator gestelde met nadere stukken te onderbouwen. Uit de nadien overgelegde wettelijke aantekeningen en de toelichting van de landsadvocaat is gebleken dat de risicotaxatie zoals
gebruikt in het verlengingsadvies van 19 december 2003 is opgesteld vóór de plaatsing van klager op de resocialisatieafdeling. In dit advies werd tevens gewezen op de beperkte leermogelijkheden van klager. Benadrukt werd dat aan klager binnen de
toenmalige behandelkaders nog veelomvattende en sluitende gedragskaders werden aangeboden en dat de duur van de verlofperiode nog te kort was om, tegen de achtergrond van zijn totale opnameduur en de duur van zijn delictgeschiedenis, het daarin
vertoonde gedrag als bewezen stabiel te kunnen beschouwen.
De inrichting heeft met onderkenning van klagers ongunstige risicoprofiel een behandelpoging op de resocialisatieafdeling geïnitieerd. In het advies van 20 december 2004 is het verblijf van klager op de resocialisatieafdeling meegewogen. Daarbij heeft
het incident van 23 juni 2004 een belangrijke rol gespeeld. Ook de manier waarop klager heeft gereageerd op het incident is van belang geweest.
Van een drastische koerswijziging is geen sprake geweest. Uit de toegezonden wettelijke aantekeningen volgt dat zich verschillende incidenten hebben voorgedaan, die onder meer betrekking hebben op bedreigingen en de handel in goederen. Uit de
wettelijke
aantekeningen, opgemaakt tijdens klagers verblijf op de resocialisatieafdeling, blijkt dat daarin zorgen worden geuit onder andere over het gebrek aan transparantie en begeleidbaarheid. Het is klager verboden om kleding te verhandelen in de kliniek,
maar hij lijkt zich hier niet aan te houden. Voorts heeft hij een gebrekkig inzicht in eigen functioneren. Na klagers terugplaatsing naar de klinische afdeling blijkt uit de wettelijke aantekeningen dat hij zich stokerig gedraagt in een conflict met
een
medebewoner. Geconcludeerd werd dat met name qua begeleidbaarheid en transparantie het gedrag van klager te wensen overliet. Klager heeft begeleid stadsverlof en netwerkverlof gehad, welke verloven goed zijn verlopen. Vanaf 18 november 2004 zijn de
verloven echter ingetrokken, omdat hij bedreigingen heeft geuit aan het adres van de divisiemanager. Ook nadien is er sprake van verschillende dreigementen in de richting van een medepatiënt en in de richting van het personeel.

Gelet op de verschillende uitgebrachte adviezen, rapportages en de toelichtingen daarop, omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen
en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers behandeling zoals deze plaats had in De Pompekliniek
niet
langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan de criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager op de longstayafdeling te plaatsen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven