Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1594/TB, 2 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1594/TB

betreft: [klager] datum: 2 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.P. Hamer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 20 juni 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Overijssel te Zwolle, zijn gehoord klagers raadsman mr. G.P. Hamer, en namens de Minister, [...] en [...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 14 Bvt afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 17 juni 2004 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De tbs van klager is
ingegaan
op 15 juli 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring Zwaag. Op 27 september 2005 is hij overgeplaatst naar de FOBA, vanwaar hij op 25 oktober 2005 is overgeplaatst
naar de Forensische Schakel Unit van de p.i. Vught.

Bij uitspraak in kort geding van 10 mei 2005 is klagers vordering tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-inrichting afgewezen en is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering hem te plaatsen in een psychiatrische inrichting.
Bij uitspraak van 16 september 2005 (05/1593/TP) heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen het uitblijven van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn en het feitelijk voortduren van zijn verblijf als tbs-passant in een p.i. als in
strijd met het recht gegrond verklaard.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek. Klager is psychisch ernstig gestoord en heeft recht op adequate verzorging en tbs-behandeling in een passende instelling. Hij is zwaar en voortdurend psychotisch, maar verblijft nog
steeds in een p.i., waar adequate voorzieningen voor hem ontbreken. Herhaaldelijk is onder de aandacht van de Minister gebracht dat klager detentieongeschikt is en niet langer in een p.i. thuishoort. De Minister weigert hem versneld te plaatsen omdat
klager niet overtuigend meer detentieongeschikt zou zijn dan een groot aantal andere tbs-passanten. Een langer verblijf van klager in een p.i. is echter in strijd met artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM). Verwezen wordt naar een aantal uitspraken van het Europese Hof inzake isolatie. Klager is voortdurend psychotisch waardoor hij nauwelijks contact kan aangaan en in een p.i. in wezen in complete, door hem niet gewilde,
isolatie verblijft. Klager dient derhalve geplaatst te worden in een tbs-inrichting, en als dat niet kan dan in een psychiatrische inrichting, en als dat ook niet kan dient zijn tbs opgeschort te worden tot een plaatsing wel mogelijk is. Verscheidene
rechtscolleges, waaronder de beroepscommissie, achten zich niet bevoegd tot het beoordelen van een verzoek tot opheffing van de tbs. Klager is zonder enige rechtsbescherming overgeleverd aan de willekeur van de administratie. Nu de Minister niet heeft
weersproken dat klager in een psychiatrische setting thuishoort, staat dit als onweersproken vast. De Minister heeft verklaard, maar niet op basis van enig onderzoek aannemelijk gemaakt dat klager nog zodanig delictgevaarlijk is dat hij uitsluitend in
een tbs-inrichting geplaatst zou kunnen worden, en dat klager vanwege het ontbreken van het noodzakelijk geachte beveiligingsniveau in geen enkel regulier psychiatrisch ziekenhuis geplaatst zou kunnen worden. Er zijn immers zeer zwaar beveiligde
reguliere psychiatrische inrichtingen, waarin tbs-gestelden opgenomen worden, zoals de FPK’s te Amsterdam en Eindhoven.
De Minister kan niet gevolgd worden in de eerst in de reactie op het beroep naar voren gebrachte stelling dat het beroep niet-onvankelijk verklaard zou moeten worden, omdat artikel 14 Bvt niet van toepassing zou zijn, maar artikel 15 van de
Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ook in het kort geding heeft de Minister dat niet aangevoerd. Artikel 14 Bvt noch de Mvt daarop maakt onderscheid tussen tbs-gestelden in een tbs-kliniek en tbs-gestelden in een p.i. Klager behoort in een
tbs-inrichting te verblijven, maar verblijft door onrechtmatig handelen van de Minister nog steeds in een p.i., hetgeen de Minister klager nu niet mag tegenwerpen. De in artikel 15 Pbw vermelde procedure is blijkens hetgeen in kort geding aan de orde
is
geweest niet de juiste procedure nu dat artikel alleen ziet op een vrijwillig verblijf in een psychiatrische inrichting.
Het is treurig dat een zo zwaar psychiatrische patiënt als klager alsmaar van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Toegezegd wordt dat klager vóór 1 juni 2006 in een tbs-inrichting geplaatst zal worden. Het is onmenselijk om hem zo zwaar te laten
lijden. Dat het volgens de Minister voor klagers doen thans redelijk met hem gaat, neemt niet weg dat klager, die nu al 19 maanden in een p.i. wacht op plaatsing, behandeling nodig heeft. De Minister verdedigt armoede door te wijzen op wachtlijsten en
niet te verifiëren stellingen, waardoor klagers recht wordt geschonden. De Minister beroept zich op een rechtvaardig plaatsingsbeleid op basis van wachtlijsten en anciënniteit, welk beleid niet doorkruist zou mogen worden door een plaatsing van klager
bij voorrang. Door uitspraken van rechters in kort geding en door de enkele dreiging van een kort geding worden tbs-passanten wel degelijk door de Minister met voorrang boven andere tbs-passanten geplaatst in een tbs-inrichting. Klager had de pech dat
hij was aangewezen op de kort gedingrechter in Den Haag, die destijds vorderingen afwees, waar andere kort gedingrechters juist vorderingen toewezen. Voor klager is het opnieuw aanspannen van een kort geding geen optie, nu het hoger beroep tegen de
uitspraak in kort geding van 10 mei 2005 nog behandeld moet worden (in oktober 2006).

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, daar artikel 14 Bvt alleen betrekking heeft op verpleegden die al zijn opgenomen in een inrichting en niet op tbs-passanten. Dit blijkt ook uit het tweede lid van artikel 14 Bvt, op grond waarvan
het hoofd van de tbs-inrichting een voorlopige plaatsingsbeslissing kan nemen als de beslissing van de Minister niet kan worden afgewacht. Klager had zijn verzoek tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis moeten indienen bij de selectiefunctionaris
op grond van artikel 15, vijfde lid, Pbw. De Minister is derhalve onbevoegd te beslissen en heeft klagers verzoek doorgeleid aan de selectiefunctionaris en aan de directeur van het h.v.b. Zwaag die de selectiefunctionaris dient te adviseren. Bij brief
van 2 november 2005 heeft genoemde directeur laten weten geen aanleiding te zien tot een plaatsing ex art. 15, vijfde lid, Pbw.
Indien de beroepscommissie het beroep wel ontvankelijk acht, dan zal het beroep ongegrond zijn. Volgens het plaatsingsbeleid van de Minister worden tbs-gestelden geplaatst op basis van anciënniteit, tenzij sprake is van een onhoudbare situatie en
wegens
detentieongeschiktheid een plaatsing bij voorrang boven andere wachtenden dient plaats te vinden. Dit geldt ook voor psychotici als klager, die moeilijk zijn te plaatsen in verband met de tragere doorstroming op afdelingen waar zij gezien hun
problematiek geplaatst kunnen worden. De wachttijd voor plaatsing van psychotici bedraagt momenteel twee jaar. Volgens de medische verklaring van 9 maart 2005 was klager niet overtuigend meer detentieongeschikt dan een groot aantal andere
tbs-passanten.
De beoordelende psycholoog heeft daarmee bedoeld te zeggen dat alle psychotici detentieongeschikt zijn. Ten aanzien van psychotische tbs-gestelden worden in bijna de helft van de gevallen dergelijke medische verklaringen afgegeven. Volgens telefonische
inlichtingen vanuit de Forensische Schakel Unit Vught zijn er ook thans geen signalen over een onhoudbare situatie in detentie, klagers toestand is stabiel. Er vindt overleg plaats tussen de Van Mesdagkliniek en de inrichtingspsycholoog van de p.i.
Vught; als klagers situatie dusdanig verslechtert dat deze onhoudbaar wordt en plaatsing in de FOBA geen oplossing is, zal hij bij voorrang boven andere wachtenden in een tbs-inrichting worden geplaatst. Als de Minister klager bij voorrang zou plaatsen
in een tbs-inrichting zonder dat sprake is van een onhoudbare situatie in detentie, wordt daarmee het plaatsingsbeleid doorkruist waardoor tbs-passanten die langer wachten dan klager nog langer moeten wachten. Het capaciteitstekort wordt betreurd. Deze
zal op termijn gaan afnemen, hetgeen zal gaan leiden tot kortere wachttijden. Het standpunt nu blijft dat andere psychotische tbs-gestelden die nu langer wachten dan 20 maanden vóór klager gaan op basis van anciënniteit. Er is sprake van een
schrijnende
situatie, waarbij de Minister probeert plaatsingen zo eerlijk mogelijk te realiseren, maar er is een tendens dat dit wordt doorkruist door uitspraken in kort geding en de dreiging van een kort geding.
De Minister betreurt de lange duur van klagers wachttijd. Er is onvoldoende zicht op de plaatsingsmogelijkheden van klager, zodat er geen concrete toezegging gedaan kan worden. Wel kan definitief worden toegezegd dat klager vóór 1 juni 2006 in een
tbs-inrichting geplaatst zal worden.
Een plaatsing van klager in een reguliere psychiatrische inrichting is gezien zijn ernstige problematiek niet verantwoord in verband met het onvoldoende beveiligingsniveau van reguliere psychiatrische inrichtingen. Er zijn wel reguliere inrichtingen
waar tbs-gestelden zoals klager geplaatst zouden kunnen worden, maar ook die tbs-plaatsen zijn bezet, zodat ook voor die inrichtingen een wachtlijst bestaat waarop klager geplaatst zou moeten worden.

4. De beoordeling
Vast staat dat klager heeft verzocht om plaatsing in een psychiatrische inrichting op grond van artikel 14 Bvt vanwege het oordeel van de rechter in kort geding op 10 mei 2005 dat een dergelijk verzoek door klager gedaan kan worden en dat tegen de
afwijzing daarvan beroep bij de beroepscommissie open staat.
Vast staat voorts dat de Minister bij beslissing van 20 juni 2005 klagers verzoek om plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 14 Bvt heeft afgewezen op de grond dat een dergelijke setting onvoldoende beveiligd is voor plaatsing
van
tbs-gestelden als klager. Eerst in de reactie van de Minister op het beroep heeft de Minister het standpunt ingenomen dat hij niet bevoegd was op klagers verzoek te beslissen, daar artikel 14 Bvt alleen van toepassing is op reeds in een tbs-inrichting
verblijvende tbs-gestelden of anderszins verpleegden.

Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld 00/657/TB d.d. 20 november 2000 en 03/2306/TB d.d. 8 januari 2004) is een beslissing van de Minister tot afwijzing of weigering van een verzoek van een tbs-gestelde tot
(over)plaatsing vatbaar voor beroep. De beroepscommissie zal klager derhalve in het beroep ontvangen.

Krachtens artikel 14, eerste lid, Bvt kan de Minister een tbs-gestelde of een anderszins verpleegde, indien de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van diens geestvermogens daartoe aanleiding geeft, al dan niet na het
verkrijgen
van een machtiging op grond van de Wet BOPZ, overplaatsen naar een algemeen psychiatrisch ziekenhuis of een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd.
Artikel 14, eerste lid, Bvt en de Memorie van toelichting op dit artikel geven op zich geen uitsluitsel over de vraag of dit artikel enkel betrekking heeft op tbs-gestelden die al in een tbs-inrichting verblijven of ook op tbs-gestelden die als
passant in een p.i. verblijven in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting.
Waar in het tweede lid van artikel 14 Bvt wordt bepaald dat het hoofd van de tbs-inrichting een voorlopige beslissing tot overplaatsing naar een algemeen psychiatrisch ziekenhuis of een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis kan nemen
indien de beslissing van de Minister niet kan worden afgewacht, kan naar het oordeel van de beroepscommissie geen andere conclusie worden getrokken dan dat artikel 14 Bvt uitsluitend ziet op reeds in een tbs-inrichting verblijvende tbs-gestelden of
anderszins verpleegden.

Klager, die als tbs-passant in afwachting is van plaatsing in een tbs-inrichting, behoort naar het oordeel van de beroepscommissie derhalve niet tot de categorie tbs-gestelden, waar artikel 14 Bvt betrekking op heeft. De omstandigheid dat klager in
strijd met artikel 5 EVRM inmiddels meer dan 20 maanden wacht op plaatsing in een tbs-inrichting en al in een tbs-inrichting geplaatst had moeten zijn - hoe betreurenswaardig op zich ook -, kan niet tot een ander oordeel leiden.

De Minister had derhalve klagers verzoek moeten afwijzen op de grond dat hij niet bevoegd was op grond van artikel 14 Bvt ten aanzien van hem te beslissen tot overplaatsing naar een reguliere psychiatrische inrichting, omdat klager niet in een
tbs-inrichting verblijft.
Klagers beroep dient reeds om die reden ongegrond te worden verklaard.

Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de vraag of klager in een reguliere psychiatrische inrichting zou moeten worden geplaatst kan de beroepscommissie derhalve niet toekomen.

Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Klager wacht inmiddels meer dan 20 maanden op plaatsing in een tbs-inrichting. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 16 september 2005 (05/1593/TP) klagers beroep tegen de feitelijke voortzetting van
zijn verblijf in een p.i. na een wachttijd van zes maanden als in strijd met artikel 5 EVRM gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de beroepscommissie niet meer met behulp van een medische verklaring de detentiegeschiktheid van tbs-passanten zal
beoordelen, dat zij het mede in verband hiermee van groot belang acht dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen, alsmede dat klagers
raadsman heeft gesteld dat herhaaldelijk onder de aandacht van de Minister is gebracht dat klager detentieongeschikt zou zijn. Onder de thans voorhanden zijnde stukken bevindt zich een medische verklaring van de FPD Alkmaar van 13 oktober 2004, waarin
staat vermeld dat de forensisch geneeskundige en het PMO van de inrichting wederom tot de conclusie komen dat “de lijdensdruk bij gedetineerde groot is, de begeleiding en de medicamenteuze behandeling aan zijn grens zit en dat er nog steeds sprake is
van detentieongeschiktheid. Een versnelde plaatsing in een TBS-kliniek is en blijft dan ook dwingend geboden. Het is ons gebleken dat hij op de lange termijn het meest “stabiel” is gebleven op de BZA in Zwaag. Wij hebben besloten ondanks dat er een
indicatie bestaat voor een FOBA-plaatsing hem toch in Zwaag te houden.” Bij medische verklaring van 9 maart 2005 van gezondheidswetenschapper [...] en psychiater [...] is geconcludeerd dat klager niet overtuigend meer detentieongeschikt is dan een
groot
aantal andere passanten, waarbij volgens de Minister wordt gedoeld op psychotische passanten. Impliciet houdt deze conclusie in dat klager als detentieongeschikt dient te worden beschouwd. Beide medische verklaringen in onderlinge samenhang en verband
bezien, hadden de Minister aanleiding moeten geven klager wegens detentieongeschiktheid bij voorrang te plaatsen in een tbs-inrichting. De toezegging namens de Minister dat klager in ieder geval vóór 1 juni 2006 in een tbs-inrichting zal worden
geplaatst, ontslaat de Minister naar het oordeel van de beroepscommisie niet van de verplichting alles te doen om een eerdere plaatsing mogelijk te maken.
Namens de Minister is ter zitting verklaard dat klager op de wachtlijst voor plaatsing van psychotische tbs-gestelden staat en dat er thans nog geen zicht is op een concrete datum van klagers plaatsing nu er psychotische passanten zijn die langer dan
20
maanden wachten op plaatsing en vóór hem geplaatst dienen te worden. Naar aanleiding van een verklaring van klagers raadsman ter zitting van de beroepscommissie, is namens de Minister toegegeven dat er een trend is dat tbs-passanten in geval van
dreiging van een kort geding toch bij voorrang boven andere wachtenden worden geplaatst en dat dit oneerlijke, het beleid doorkruisende plaatsingen zijn. Weliswaar bevindt de Minister zich wat dat betreft in een impasse, maar de beroepscommissie acht
dit uit rechtstatelijk oogpunt een zeer onwenselijke situatie. De beroepscommissie hecht er dan ook aan om haar grote bezorgdheid uit te spreken over het grote capaciteitstekort voor psychotici in tbs-inrichtingen dan wel in reguliere psychiatrische
instellingen waarin tbs-gestelden zoals klager geplaatst kunnen worden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven