Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1593/TP, 16 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1593/TP

betreft: [klager] datum: 16 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.P. Hamer, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsman niet in de gelegenheid gesteld
het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft na de beslissing van 24 maart 2005 tot tijdelijke opschorting van de procedure tot verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst,
geen nieuwe beslissing genomen, hetgeen op grond van artikel 12, derde lid, Bvt wordt gelijkgesteld met een beslissing tot verlenging of verdere opschorting van de passantentermijn.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 15 juli 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Zwaag te Zwaag.

3. De standpunten
Namens klager is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Klagers tbs is op 1 juli 2004 ingegaan, maar is nog steeds niet geplaatst in een passende instelling. Klager heeft recht op adequate verzorging en tbs-behandeling.
Hij verblijft echter nog steeds in een h.v.b., waar adequate voorzieningen voor hem ontbreken. Er is sprake van detentie zonder tenuitvoerlegging van de tbs. Dit is in strijd met artikel 5 EVRM, gelet op de uitspraken van het EHRM van 11 mei 2004 en de
jurisprudentie van de beroepscommissie. Herhaaldelijk is onder de aandacht van de Minister gebracht dat klager detentieongeschikt is en niet langer in een h.v.b. thuishoort. De Minister is reeds lang op de hoogte van het capaciteitsprobleem, maar
onderneemt geen enkele reële activiteit om dat tekort op te heffen en poogt dit onrechtmatig gedrag af te kopen.
De Minister heeft na 24 april 2005 geen beslissing inzake de verlenging van klagers passantentermijn meer genomen, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 12, derde lid, Bvt gelijk moet worden gesteld met een beslissing tot verlenging van de
passantentermijn.
Verscheidene rechtscolleges, waaronder de beroepscommissie van de Raad, achten zich niet bevoegd tot het beoordelen van een verzoek tot opheffing van de tbs. Klager dient derhalve in een psychiatrische inrichting opgenomen te worden.

Namens de Minister is inzake het beroep geen standpunt naar voren gebracht.

4. De beoordeling
Uit op 29 augustus 2005 telefonisch opgevraagde informatie bij de Minister blijkt dat laatstelijk op 24 maart 2005 een beslissing inzake klagers passantentermijn is genomen, inhoudende een tijdelijke opschorting van de verlengingsprocedure.
De beroepscommissie gaat er vanuit dat het op 30 juni 2005 ingediende beroep zich richt tegen het uitblijven van een beslissing over de verlenging van klagers passantentermijn op of omstreeks 24 juni 2005. Klager kan in dit beroep worden ontvangen, nu
hij niet eerder beroep heeft ingesteld tegen zijn verblijf als tbs-passant in een h.v.b. en zijn verblijf als tbs-passant in een h.v.b. feitelijk voortduurt.

Zoals de beroepscommissie heeft overwogen in haar uitspraak 04/3103/TP d.d. 8 april 2005, is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een
opschortingsbeslissing als hierboven bedoeld ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de fictieve beslissing 11 maanden.

Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf te worden vernietigd.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de beroepscommissie niet meer met behulp van een medische verklaring de detentiegeschiktheid van tbs-passanten zal beoordelen. Mede in verband hiermee acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire
inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen. In dit verband wordt opgemerkt dat klagers raadsman heeft gesteld dat herhaaldelijk onder de aandacht van de Minister is
gebracht
dat klager detentieongeschikt zou zijn.

De beroepscommissie is, gehoord de Minister en gelet op haar jurisprudentie d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te
worden
vastgesteld op een bedrag van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat
dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

Ten overvloede wordt voor alle duidelijkheid nog opgemerkt dat klagers beroep tegen de afwijzing van het verzoek om plaatsing in een psychiatrische inrichting afzonderlijk wordt behandeld onder nummer 05/1594/TB.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden (fictieve) beslissing.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop
plaatsing in een tbs-inrichting is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven