Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0315/GA en 06/0320/GA, 20 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/315/GA en 06/320/GA

betreft: [klaagster A] en [klaagster B] datum: 20 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...] en [...], verder te noemen klaagsters,

gericht tegen uitspraken van 19 januari 2006 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klaagsters, bijgestaan door hun raadsman mr. T. de Bont, en [...], unit-directeur bij de locatie Nieuwersluis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen telkens de afwijzing van een verzoek om een financiële tegemoetkoming in de studiekosten.

De beklagcommissie heeft beide beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klaagsters en de directeur
Door en namens klaagsters is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De circulaire van 20 juni 1988, nr. 361/388 (met betrekking tot schriftelijke studies van gedetineerden) (hierna: de circulaire) is van toepassing en klaagsters voldoen aan alle daarin gestelde voorwaarden. Namens klaagsters wordt verwezen naar hetgeen
staat vermeld in de voor de behandeling in eerste aanleg overgelegde pleitnota. Klaagsters zijn gemotiveerd om te studeren en hebben ieder een voldoende vooropleiding. Zij beschikken verder niet over voldoende financiële middelen om de door hen gekozen
opleiding te kunnen betalen. Klaagsters zijn bereid om een zo goedkoop mogelijke opleiding te volgen. Het schriftelijke deel van de opleiding kan gedurende de detentie worden gevolgd. Het uitgangspunt van de directeur, te weten dat pas de laatste twee
jaar van detentie aan resocialisatie mag worden gewerkt, wordt door klaagsters niet gedeeld. Het is voor hen beter om eerder te beginnen. Daardoor kan ook een deel van mogelijke detentieschade worden voorkomen. Dat kan door klaagsters een intellectuele
uitdaging aan te bieden. Kennelijk is de afwijzing van het verzoek enkel gegrond op budgettaire redenen en is er niet gekeken naar mogelijke alternatieve oplossingen om alsnog aan klaagsters wens tegemoet te komen. Voor zover door de directeur is
gesteld dat in de vrije samenleving de studenten hun eigen studie moeten betalen, klopt dit niet helemaal. Voor hen bestaat er immers een mogelijkheid van studiefinanciering. Daar komen klaagsters niet voor in aanmerking in verband met hun detentie. Na
hun detentie komen zij gelet op hun leeftijd niet meer in aanmerking voor studiefinanciering.
Het is klaagsters bekend dat de directeur een beroep doet op het samenwerkingsconvenant “Maatschappelijke Integratie van vrouwelijke gedetineerden” van november 2000. Klaagsters zijn van mening dat het convenant, zo het al enige rechtskracht zou
hebben,
in ieder geval ondergeschikt is aan het bepaalde in de circulaire. De door de directeur gestelde precedentwerking mag in dit geval geen reden zijn om de bepalingen van de circulaire buiten toepassing te laten.
Klaagster [A] heeft daaraan nog het volgende toegevoegd. Klaagster wil een driejarige Hbo-opleiding Management, Economie en Recht volgen. De exacte duur is afhankelijk van haar studietempo. De kosten bedragen ongeveer € 1.600,= tot € 1.700,= per jaar,
met dien verstande dat het derde jaar € 1.400,= kost. Klaagster gaat bij de bepaling van de duur van de te volgen studie uit van een normaal studietempo. Haar v.i.-datum ligt in het jaar 2011. Klaagster is van plan om de studie af te maken. De
vergoeding zou voor de eerste twee jaar moeten gelden. Klaagster is van mening dat zij de kosten van het derde jaar wel zelf zal kunnen betalen.
Klaagster [B] heeft voorts nog het volgende aangevoerd. Klaagster volgt een opleiding tot makelaar. De kosten voor de totale opleiding bedragen ongeveer € 1.700,= tot
€ 1.800,=. De totale studieduur bedraagt tussen de achttien en vierentwintig maanden. Klaagsters v.i.-datum ligt in het jaar 2010.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De circulaire is nog steeds van kracht. De directeur is echter van mening dat de praktijk de werking van de circulaire inmiddels heeft achterhaald. Het werkingsgebied van de circulaire is te ruim. De directeur is van mening dat de noodzaak van de te
volgen studie een criterium zou moeten zijn voor de bepaling of een tegemoetkoming aan de orde is. De inrichting doet veel voor de educatie van haar gedetineerden. Met de andere inrichtingen voor vrouwen is er een convenant omtrent de educatie
opgesteld. De inrichting kampt met het probleem dat er budgettair weinig ruimte is. In de laatste twee jaar van de detentie wordt er een actief resocialisatiebeleid gevoerd. De directeur vraagt zich alleen de noodzaak van deze studie af. Klaagsters
zijn
al vrij hoog opgeleid en zouden deze studie op zich in het kader van hun resocialisatie niet noodzakelijk behoeven te volgen. Indien de circulaire klakkeloos zou worden gevolgd, zou de inrichting voor iedere schriftelijke studie moeten betalen. Dat
acht
de directeur niet juist. Verder is de directeur van mening dat de in de circulaire opgenomen bedragen voor de eigen bijdrage achterhaald zijn. Indien die bedragen zouden gelden, zou dat betekenen dat de inrichting feitelijk de volledige studie zou
moeten betalen. Daarbij speelt dan nog dat ook in de vrije samenleving de kosten van een studie door de studenten zelf gedragen moeten worden. Overigens worden ook in de laatste twee jaar alleen intern aangeboden cursussen vergoed. De directeur
onderschat het belang van reïntegratie niet, maar dat betekent volgens haar slechts dat de ex-gedetineerde aan de slag moet kunnen. De inrichting behoeft er niet voor te zorgen dat zij de beste of hoogst betaalde baan krijgt. Tenslotte geldt ook nog
dat
van zaken als deze een precedentwerking kan uitgaan, die volgens de directeur voorkomen moet worden.

3. De beoordeling
De circulaire vormt voor de beoordeling van de vraag of klaagsters in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten het beslissende kader. Een convenant tussen penitentiaire inrichtingen kan enkel een uitwerking van die circulaire
inhouden.

In onderdeel 1 van de circulaire worden de criteria vermeld, die door de directeur bij de behandeling van een verzoek om een tegemoetkoming in de studiekosten in acht moeten worden genomen. Die criteria zijn:
a. Vooropleiding/motivatie
b. Aard van de studies
c. Erkende instellingen
d. Afstemming aanvang studie op detentiesituatie
e. Anderstalige schriftelijke studie
f. Deelname aan examens
Aan elk van deze criteria is door de Minister een nadere invulling gegeven. De beroepscommissie stelt vast dat door de directeur niet is bestreden dat klaagsters
– voor zover van belang – aan deze criteria voldoen.
In onderdeel 2 van de circulaire wordt als weigeringsgrond opgenomen het beschikken over voldoende eigen middelen. Aannemelijk is geworden dat deze weigeringsgrond ten aanzien van klaagsters niet van toepassing is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hadden de verzoeken van klaagsters moeten worden toegewezen. Dit maakt dat de beslissingen van de directeur om die verzoeken af te wijzen, zijn genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. De beslissingen van
de beklagcommissie kunnen daarom niet in stand blijven en de beklagen dienen alsnog gegrond te worden verklaard. Daarbij zullen de beslissingen van de directeur worden vernietigd en zal worden beslist dat klaagsters ingevolge de circulaire in
aanmerking
komen voor een vergoeding van de studiekosten.

Nu aan de directeur opdracht zal worden gegeven om de verzochte tegemoetkoming alsnog te verstrekken, zijn er geen termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart de beklagen alsnog gegrond.
Zij beslist dat klaagsters ingevolge de circulaire in aanmerking komen voor een vergoeding van de studiekosten.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M. Boone en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven