Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0610/GV, 18 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/610/GV

betreft: [klager] datum: 18 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers eerdere verloven zijn steeds zonder incidenten verlopen. Om die reden dient de Minister
gedetineerden, die zoals klager in het laatste deel van hun detentie zitten, toe te staan langzaam terug te keren in de maatschappij.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in november 2005 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Doetinchem. Aldaar heeft hij tijdens een urinecontrole getracht te frauderen. Omdat fraude bij een urinecontrole gelijk wordt gesteld aan het gebruik van harddrugs, is klager
overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen en komt hij gedurende zes maanden niet in aanmerking voor verlofverlening en/of detentiefasering. (Of klager ook werkelijk harddrugs heeft gebruikt, is niet komen vast te staan. De directeur heeft dit,
gegeven
het frauduleuze handelen, niet laten onderzoeken.) Gelet daarop komt klager pas in mei 2006 weer in aanmerking voor het toestaan van algemeen verlof. De onderhavige verlofaanvraag valt binnen de hiervoor genoemde zes maandenperiode. De inrichting heeft
daarom geadviseerd het verzoek af te wijzen. De Minister kan zich met dat advies verenigen. In de beslissing is vermeld dat klager medio april weer een verlofaanvraag kan doen, welke aanvraag dan, indien zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan,
in
beginsel zal worden gehonoreerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat klager in november 2005 heeft geprobeerd te frauderen bij een urinecontrole.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Almelo heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de toewijzing van een verzoek om algemeen verlof.
De politie Hollands-Midden heeft aangeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof aan klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens – kortweg – afpersing, verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bedreiging en mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 juni
2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen kan, indien gebleken is dat de gedetineerde met de urinecontrole heeft gefraudeerd, een disciplinaire straf opgelegd worden. Daarbij geldt tevens dat aan de
betreffende gedetineerde op basis van het door de Minister gevoerde Drugsontmoedigingsbeleid, gedurende een periode van drie of zes maanden (onder meer) geen verlof wordt toegestaan. In klagers geval is de door hem gepoogde fraude door de inrichting
gelijkgesteld aan het gebruik van harddrugs, hetgeen – voor het verlenen van verlof – een wachttermijn van zes maanden oplevert. Die termijn was ten tijde van het indienen van het verzoek en de daarin vermelde verlofdatum nog niet verstreken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de omstandigheid dat openbaar ministerie en de politie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een
toewijzing van het verzoek om algemeen verlof, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven