nummer: 06/767/GV
betreft: [klager] datum: 18 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 2 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager zou dreigende taal hebben geuit in een door hem verzonden brief. Klager heeft echter nog
nooit enig dreigend of gewelddadig gedrag vertoond. De betreffende brief was gericht aan iemand die klager tijdens zijn detentie heeft leren kennen. De zogenaamde bedreiging was gericht aan klagers allerbeste vriend. Het gericht schieten was een steek
onder water omdat de geadresseerde gedetineerd was voor het in dronken toestand schieten in de lucht. De brief was bedoeld als een extra aansporing om zaken af te handelen en om ter voorkoming van geweld, de geadresseerde weg te houden bij klagers
beste
vriend. Klager heeft er nooit bij stilgestaan dat zijn woorden geheel verkeerd opgevat zouden kunnen worden. Na zijn veroordeling heeft klager een verzoek ingediend voor algemeen verlof. Pas op de laatste dag voor zijn verlof werd aan klager
medegedeeld
dat negatief is beslist op het verzoek. De selectiefunctionaris is zonder onderzoek te doen van een verkeerde interpretatie uitgegaan. Klager had niet de bedoeling met een vuurwapen te dreigen. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn visie op de
zaak
te geven en uit te leggen wat hij daarmee bedoelde, waarmee het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft na aanvankelijk een positieve beslissing te hebben genomen op klagers verzoek om verlof, de verlofaanvraag alsnog afgewezen. Door de directie van het h.v.b. Haarlem
is
een brief van 14 februari 2006 van klager onderschept waarin omtrent een persoon die klager tijdens zijn verlof zou ontmoeten onder meer het volgende wordt opgemerkt: “(...) zijn dagen zijn geteld, we praten over 35 ruggen wat kwijt is, geloof mij. Jij
schiet in de lucht, ik schiet gericht op ze tyfus hoofd (...) Gozer, maak je niet druk, ik regel het wel! (...)”. De directeur van het h.v.b. Haarlem gaf aan hier onomwonden een plan uit te lezen waarbij klager van plan was iemand door zijn hoofd te
schieten. Omdat nooit met zekerheid iets gezegd kan worden over de serieusheid van dit soort brieven worden er toch maatregelen genomen om te voorkomen dat er slachtoffers vallen. Daarop is op de verlofaanvraag van klager negatief beslist. De Minister
is er niet van overtuigd dat de bedreigingen als grap zijn bedoeld.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De politie Kennemerland heeft op 13 februari 2006 bericht geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Er zijn geen negatieve indicaties ten aanzien van het verlofadres. Bij de stukken
bevond zich geen advies van de directeur van het h.v.b. Haarlem en evenmin, voor zover van belang, van het Openbaar Ministerie.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek wegens diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 november 2006. Aansluitend dient hij
eventueel subsidiaire hechtenis van 3 dagen en in totaal 6 dagen gijzeling op grond van de wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal 5 verlofaanvragen indienen.
De Minister heeft aanvankelijk de verlofaanvraag goedgekeurd, doch na ontvangst van informatie van het h.v.b. Haarlem de aanvraag alsnog afgewezen. Bedoelde informatie is een brief van klager van 14 februari 2006 waarin hij ten aanzien van een persoon
onder meer stelt: “(...) zijn dagen zijn geteld, we praten over zo’n 35 ruggen wat kwijt is, geloof mij jij schiet in de lucht ik schiet gericht op ze tyfus hoofd (...)”.Wat er ook zij van klagers stelling dat hij met deze zinsnede andere bedoelingen had,
een dergelijke uitlating vormt naar het oordeel van de beroepscommissie een forse contra-indicatie voor verlofverlening, die een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 16 april 2006
secretaris voorzitter