Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0706/GV, 7 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/706/GV

betreft: [klager] datum: 7 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Scholte, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. Op 24 maart 2006 is een aanvulling op het beroep en op 3 april 2006 zijn
aanvullende stukken van de raadsman ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden teneinde zijn ernstig zieke moeder te verzorgen. Bij haar wordt een grotere zuurstoftank geplaatst, in verband waarmee een aantal
verbouwingen en aanpassingen van haar woning nodig zijn. In de nadere toelichting is nog aangevoerd dat verzorging door klager dringend noodzakelijk is gelet op de zorgwekkende en verslechterde gezondheidssituatie van zijn moeder. Klager vraagt zich af
of het niet op de weg van de Minister had gelegen advies in te winnen bij de medisch adviseur bij het Ministerie. Het plaatsen van de zuurstoftank is niet het hoofdargument, doch een aanvullend argument voor het verzoek om strafonderbreking. In verband
met de gezondheidstoestand van zijn moeder heeft het gerechtshof Amsterdam de voorlopige hechtenis van klager in een thans aanhangige strafzaak geschorst. Zijn oude straf doorkruist echter deze schorsing.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij de enige is die de aanpassingen in de woning van zijn moeder kan plegen, noch heeft hij aangetoond dat er een grotere zuurstoftank geplaatst moet worden. Klager geeft verder aan dat zijn moeder van
zijn zorg afhankelijk is en dat hij die zorg graag op zich wil nemen, zoals hij dat kennelijk voor zijn detentie ook heeft gedaan. Vanuit het huis van bewaring Haarlem heeft hij drie keer achter elkaar gedurende een aantal dagen een onderbreking van
zijn detentie gehad teneinde zijn moeder te bezoeken. In die periodes had klager een en ander ten behoeve van de zorg voor zijn moeder kunnen regelen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens onder meer heling en valsheid in geschrifte. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 augustus 2006. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis
van in totaal 45 dagen en twee dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof.
Ingevolge artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder of voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder.
Uit het, door tussenkomst van een medewerker b.s.d., binnengekomen verzoek van klager valt af te leiden dat hij strafonderbreking heeft gevraagd voor de periode dat er bij zijn moeder een grotere zuurstoftank geleverd wordt, mede teneinde de daarvoor
noodzakelijke veranderingen c.q. verbouwingen aan de woning te realiseren. Nog daargelaten dat de noodzaak van het doen plaatsen van een grotere tank niet is aangetoond, noch dat in verband daarmee verbouwingen dienen plaats te hebben, valt niet in te
zien waarom juist klager de aangewezen persoon is hierbij aanwezig te zijn. Ten aanzien van de stelling van klagers raadsman dat strafonderbreking is gevraagd teneinde de zorg voor zijn zieke moeder, van wie de gezondheidssituatie verslechtert, op zich
te kunnen nemen wordt het volgende overwogen. Vastgesteld kan worden dat klagers moeder enige verzorging behoeft. In verband met haar medische gesteldheid heeft klager enkele malen de gelegenheid gehad de inrichting te verlaten teneinde haar te
bezoeken. Dit betrof periodes in juli, november en december 2005, 26 tot 29 januari 2006 en laatstelijk 15 tot 16 februari 2006. Niet valt in te zien waarom klager thans weer voor de verzorging naar zijn moeder zou moeten, terwijl hij in de gelegenheid
is geweest het nodige voor haar verzorging in eerdere periodes te regelen.
Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven