Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0657/GV, 5 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/657/GV

betreft: [klager] datum: 5 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager is op 16 september 2005 met verlof geweest. Toen hij terugkwam van een feest is hij aangehouden. Hij kan zich niet verweren tegen de politie. De politie en de inrichting adviseren positief. Zijn
verzoek is desondanks afgewezen omdat de politie aangeeft dat slachtofferconfrontatie onvermijdelijk is. Tijdens zijn eerder genoemd verlof heeft hij ook geen contact met de slachtoffers gehad.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op klagers tweede verlofaanvraag is positief beslist. Tijdens dit verlof was klager verdachte bij het plegen van een inbraak. Tevens was hij 24 uur te laat terug van verlof in de inrichting. Zijn derde aanvraag is mede op grond van dit feit afgewezen.
Klager staat te boek als veelpleger. Tijdens de huidige detentie heeft klager laten zien dat hij zich niet aan de met hem gemaakte afspraken kan houden. Het detentieberaad heeft op de onderhavige aanvraag positief geadviseerd, gelet op klagers
functioneren de laatste weken. Wel wordt daarbij opgemerkt dat de moeder heeft aangegeven dat zij niet kan garanderen dat haar zoon het hele weekend bij haar zal doorbrengen. De politie geeft aan dat confrontatie met de slachtoffers niet te vermijden
is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft, gezien klagers functioneren, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, maar daarbij aangetekend dat het feit dat zijn moeder niet kan garanderen dat klager ook het hele verlof bij haar zal
verblijven twijfels oproept.
De politie regio Utrecht heeft aangegeven dat het verlofadres als goed bekend staat en dat confrontaties met eventuele slachtoffers niet te vermijden is. Verder wordt melding gemaakt van de opmerking van de moeder dat zij er niet voor in kan staan dat
klager zijn gehele verlof bij haar zal doorbrengen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek, wegens onder meer diefstal. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van twee aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van in totaal acht maanden te ondergaan. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 juni 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof in dit stadium van de detentie onvoldoende aanwijzingen zijn. Zij
overweegt hierbij dat de omstandigheid dat klager als veelpleger te boek staat geen rol heeft gespeeld bij de toewijzing van zijn eerste verlofaanvraag. Evenmin heeft destijds een mogelijke slachtofferconfrontatie tot een afwijzing van zijn aanvraag
geleid. Klager is te laat teruggekeerd van zijn eerste verlof en was mogelijk betrokken bij een strafrechtelijk feit. Nu dit laatste gegeven niet tot een strafzaak heeft geleid, moet dit buiten beschouwing blijven. Overeind blijft dus enkel het feit
dat
klager te laat is teruggekeerd van zijn verlof. Om deze reden zijn klagers tweede en derde verlofaanvraag afgewezen. De beroepscommissie acht deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend om de afwijzing van de vierde, en onderhavige, aanvraag af te
wijzen. Daar komt bij dat uit de inrichtingsrapportage naar voren komt dat klager zich positief gedraagt. Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van
klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Dat klagers moeder geen garantie kan geven dat hij de gehele verlofperiode ook daadwerkelijk bij haar binnen zal verblijven, doet daaraan niet af. De beroepscommissie overweegt hierbij dat op
grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ten aanzien van klager een voorwaarde kan worden gesteld die kan inhouden dat hij zich meldt bij de politie. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het
tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee
weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 5 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven