Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0272/GA, 4 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/272/GA

betreft: [klager] datum: 4 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Saey, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. I. Saey om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 6 september 2005 zelf geconstateerd dat de preciosazak nog intact was. Hij heeft twee dagen moeten wachten voordat hij zijn
persoonlijke spullen ontving. Toen bemerkte hij dat zijn horloge ontbrak. Klager heeft dit kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven aangifte te willen doen van diefstal. Gelet op de waarde van het vermiste horloge (€ 5000,=) had de directeur de
politie hierover moeten informeren. Klager kan immers zelf geen aangifte doen. Klager heeft een klacht ingediend bij de Commissie van Toezicht. Onduidelijk is hoe de directeur tot zijn standpunt is gekomen dat het waarschijnlijk mogelijk is geweest dat
de vermiste goederen tijdens het transport uit de zak zijn gevallen. Klager acht het niet waarschijnlijk dat juist het meest waardevolle goed, te weten het horloge, uit de zak zou zijn gevallen en alle andere spullen er gewoon in zaten.
De directeur is onzorgvuldig en niet voortvarend te werk gegaan.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 61, vijfde lid, Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn
ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Klager klaagt over de vermissing van zijn horloge en een riem nadat hij op 6 september 2005 vanuit het
politieburo is geplaatst in het h.v.b. Rotterdam. Het door klager ingediende klaagschrift is gedateerd op 6 oktober 2005 en op 13 oktober 2005 bij de Commissie van Toezicht bij de locatie De Berg ontvangen. Klager heeft derhalve zijn klaagschrift na de
hiervoor genoemde termijn ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Klager heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij over de vermissing van de goederen eerder een klaagschrift
heeft ingediend. De beklagcommissie had klager derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven