Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0882/GV, 24 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/882/GV

betreft: [klager] datum: 24 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat het verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de redenen waarop de selectiefunctionaris zijn afwijzing heeft
gebaseerd. Volgens de selectiefunctionaris gaat het om recidive tijdens verlof voor wat betreft ernstige zedenmisdrijven en dit klopt niet. Tijdens een weekendverlof heeft klager door uitnodiging en uitlokking van zijn ex-vrouw een geweldsdelict
gepleegd. Het is absoluut niet juist dat klager het delict bagatelliseert althans doet alsof het in zijn cultuur gerechtvaardigd is. Klager vindt het heel erg en spijtig wat er gebeurd is door de uitlokking en bedreiging door zijn ex, maar hij is zelf
verantwoordelijk voor zijn handelswijze. Volgens de RISc zou de kans op recidive groot zijn. Dat klopt ook niet. Uit de RISc blijkt dat de kans op recidive laag tot midden is. Hij heeft 42 gescoord op 100. Klagers beroep wordt gesteund door MMD, het
TR-bureau, de reclassering, pastoor, zijn advocaat en het b.s.d. geeft ook gedeeltelijk fouten toe. De medewerker van het Leger des Heils is al lange tijd en intensief bij klager betrokken.
Met de harde opstelling wordt miskend dat klager is veranderd. Hij is niet meer degene die hij was ten tijde van het delict waarvoor hij nu zijn straf uitzit. Hij wordt intensief begeleid door de reclassering en door externe hulpverlening. Dat klager
begin 2004 niet teruggekeerd is van een weekendverlof is juist, maar dat verlof vond plaats in het kader van een eerdere veroordeling en hangt niet samen met de huidige detentie. Het detentieberaad heeft
aangegeven, gelet op klagers gedrag tijdens detentie in Zwolle, dat er geen bezwaren zijn tegen verlof. De negatieve adviezen hebben alle betrekking op de positie van het slachtoffer. Het is terecht dat daar aandacht voor wordt gevraagd. Wel moet de
vraag worden gesteld of de adviezen reëel zijn of dat ze vooral inhouden dat het zekere voor het onzekere wordt genomen. Klager wil tijdens het verlof verblijven bij een vriend in Gouda. Dat is ver van de plaats waar het slachtoffer woont, zodat niet
te
verwachten is dat klager op enige wijze het slachtoffer en de kinderen zal tegenkomen. In hoger beroep is geoordeeld dat er geen omgangsregeling met de kinderen zal komen. Klager berust daarin en heeft geen beroep in cassatie ingesteld. Mogelijk dat om
aan de zorgen van enkele betrokkenen tegemoet te komen, gekozen kan worden voor een verlof van beperkter duur of verblijf op een andere plaats, al dan niet onder toezicht van derden zoals gevangenenzorg of het Leger des Heils.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij tijdens een regimair weekendverlof heeft gerecidiveerd. Het betrof een mishandeling van zijn ex-partner. Hij heeft meerdere keren gestoken met een mes. Naast het feit dat dit een zeer ernstig vergrijp is, wordt
het klager extra zwaar aangerekend dat hij dit delict heeft gepleegd tijdens zijn detentie. Klager was al veroordeeld voor zedendelicten (verkrachtingen, meermalen gepleegd) en geweldsdelicten (mishandelingen, meermalen gepleegd). Het in de beslissing
vermelde ‘Daarbij gaat het om ernstige zedendelicten’ is niet bedoeld om te koppelen aan de tweede veroordeling, maar heeft te maken met zijn eerste veroordeling. Het gestelde omtrent het bagatelliseren en het rechtvaardigen van zijn handelswijze is
ontleend aan rapportages. Klager scoort op RISc. Een middenscore betekent dat er gerichte gedragsinterventies noodzakelijk zijn om de kans om recidive te voorkomen dan wel te verminderen. Dit wordt opgevat als dat de kans op recidive groot is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwolle heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven dat uit het strafdossier niet blijkt van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om van het normale penitentiaire beleid inzake verlofverlening af te wijken mits het
slachtoffer
wordt ingelicht.
De politie Steenwijk heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
Slachtofferhulp Nederland, locatie Zwolle, heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
De reclassering van het Leger des Heils, locatie Zwolle, heeft positief geadviseerd terzake van verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van drie jaar en twee maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is eerder veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens verkrachting en mishandeling van zijn ex-partner. In mei 2004 is hij niet teruggekeerd van een regimair verlof en heeft hij zich tot 25 januari 2005 onttrokken aan detentie.
Tijdens de onttrekking aan detentie heeft klager ten aanzien van zijn ex-partner een poging tot doodslag gepleegd. Uit de inrichtingsrapportage volgt dat klagers trajectbegeleider negatief adviseert terzake van verlofverlening, omdat uit de
TR-rapportage volgt dat gevaar op recidive aanwezig is. De ex-partner van klager heeft contact gezocht met het bureau slachtofferhulp en aangegeven erg bang te zijn voor klager. De politie Steenwijk heeft negatief geadviseerd terzake van
verlofverlening.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., b., d., f., en g. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven