Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0185/STB, 27 januari 2006, schorsing
Uitspraakdatum:27-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/185/STB

betreft: [klager] datum: 27 januari 2006

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.C.P. Kollenburg, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. H. van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie
(Minister), inhoudende plaatsing van verzoeker in de longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 25 januari 2006 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 26 januari 2006.

1. De standpunten
Verzoeker kan zich niet verenigen met de aan de beslissing ten grondslag liggende conclusie dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling niet langer zinvol is. De behandeling van verzoeker heeft in een eerder stadium geen resultaat
opgeleverd. Daarbij werd verzoeker verweten niet althans onvoldoende aan behandeling medewerking te verlenen. Verzoeker heeft zich gedurende het jaar 2005 in positieve zin laten zien, in die zin dat hij gemotiveerd aan de slag is gegaan om zijn gedrag
aan te passen met de intentie behandeling zinvol te laten zijn. Tot zijn teleurstelling heeft verzoeker moeten constateren dat hij kennelijk door de leiding al als opgegeven werd beschouwd. Van feitelijke behandeling was daardoor al geen sprake meer.
Verzoeker meent dat hem ten onrechte geen kans meer is geboden. Plaatsing op een longstay-afdeling is een ultimum remedium indien behandeling onmogelijk is. Hiervan is geen sprake. Verzoeker meent dat de beslissing moet worden teruggedraaid en de
behandeling moet worden voortgezet, in de huidige of een andere kliniek.
Op de verzoeker bekende rapportages van deskundigen valt veel af te dingen. Er is sprake van onzorgvuldig onderzoek, in die zin dat de diagnose wordt gesteld op basis van oudere onderzoeken die worden gecombineerd met de visie van de kliniek en (zeer)
korte gesprekken met verzoeker zelf. De gedragsverandering en motivatie bij verzoeker zijn hierin niet meegenomen. Veranderende omstandigheden hadden moeten worden meegewogen en dat is niet gebeurd. Ten onrechte staat in de beslissing vermeld dat
verzoeker geen bezwaar zou hebben tegen de beslissing. Hiermee is dus ook geen rekening gehouden. Er is sprake van onvoldoende zorgvuldigheid bij de beslissing en/of strijd met de redelijkheid en billijkheid indien de beslissing in stand zou blijven.

Namens de Minister is aangegeven dat verzoeker op 11 januari 2006 is gehoord omtrent de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening. Op het hoorformulier staat vermeld dat verzoeker het bericht voor kennisgeving aanneemt. Uit een op 24 januari
2006
ontvangen fax van de directeur van de Van der Hoevenkliniek blijkt dat de mening van verzoeker over de voorgenomen plaatsing op een onjuiste wijze op het hoorformulier is vermeld. Verzoeker heeft weliswaar geen bezwaar tegen de overplaatsing naar de
Pompekliniek, maar wel tegen de plaatsing in een longstayvoorziening. Omdat de Minister er groot belang aan hecht dat er op het hoorformulier op een correcte wijze wordt weergegeven wat de mening is van betrokkene ten aanzien van de voorgenomen
plaatsing, heeft de Minister op 24 januari 2006 een nieuw hoorformulier naar de Van der Hoevenkliniek gefaxt teneinde een nieuwe beslissing te nemen. Met deze nieuwe beslissing zal de plaatsingsbeslissing waarvan thans wordt verzocht deze te schorsen,
komen te vervallen. Aangezien de Minister voornemens is een nieuwe beslissing te nemen, verzet hij zich niet tegen toewijzing van het verzoek om schorsing.

2. De beoordeling
De Minister geeft in zijn reactie op het schorsingsverzoek aan dat hij een nieuwe beslissing zal nemen en zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om schorsing van de onderhavige beslissing. Gelet op dit standpunt, zal de voorzitter de
beslissing schorsen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven