Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0004/GM, 31 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/4/GM

betreft: [klager] datum: 31 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de normaal beveiligde inrichting Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 december 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klaagster gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de normaal beveiligde inrichting Nieuwersluis heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 3 oktober 2005, betreft de ontoereikende begeleiding door de medische dienst en opticien na het aanmeten van speciale lenzen.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Zij had last van haar ogen en is daarvoor op 2 juli 2004 naar de medische dienst gegaan. Deze verwees haar naar de oogarts. Hier is zij in september 2004 geweest. De oogarts constateerde dat bij klaagster sprake was van een oogafwijking (keratoconus).
Zij zou een hoornvliestransplantatie moeten ondergaan. Omdat klaagster deze behandeling liever zou ondergaan zodra zij in vrijheid was, werden haar, teneinde de stuwing van het hoornvlies te onderdrukken, op advies van de oogarts door een
gespecialiseerd opticien harde lenzen aangemeten. Kort nadien heeft zij de lenzen gekregen. Daarbij werd aangegeven dat klaagster last van de lenzen zou kunnen krijgen en dat zij dan voor controle zou moeten langskomen. Eind oktober 2004 heeft
klaagster
bij de medische dienst aangegeven dat zij last had van de lenzen en heeft zij om traanvocht gevraagd. Dit heeft ze gekregen. Zij kreeg echter, ondanks herhaalde verzoekbriefjes, geen oproep van de medische dienst teneinde een afspraak met de opticien
te
maken. Na ca zes weken de lenzen gedragen te hebben heeft klaagster, vanwege de problemen die ze kreeg, deze niet meer gedragen. In februari 2005 werd klaagster in verband met een andere klacht opgeroepen en heeft zij het probleem met de lenzen
aangekaart.
Er zou contact gezocht worden met de opticien, maar klaagster heeft niets meer vernomen. In september 2005 heeft klaagster, door tussenkomst van de oogarts en de opticien, nieuwe lenzen aangemeten gekregen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Het probleem is voorgelegd aan de opticien. Deze heeft bij brief van 23 januari 2006 gereageerd. Daaruit blijkt dat de controle-afspraak lang op zich heeft laten wachten. Het is niet duidelijk
waar het probleem gelegen heeft.

3. De ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 29, eerste lid, Pm moet een verzoek om bemiddeling uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt, worden ingediend. De klacht, zoals de beroepscommissie die leest, betreft het nalaten
van de medische dienst contact op te nemen met de opticien teneinde een controle-afspraak voor klaagster te realiseren. Volgens eigen stelling van klaagster had zij sedert eind oktober 2004 last van haar lenzen, heeft deze dientengevolge niet meer
gedragen en heeft van de problemen melding gemaakt bij de medische dienst. Ook nadien zou zij sprekersbriefjes hebben ingevuld, echter zonder dat aan haar verzoek een arts te spreken gehoor zou zijn gegeven. Eerst op 3 oktober 2005, derhalve 11 maanden
nadat zij voor het eerst last had gekregen van de lenzen en hiervan melding zou hebben gemaakt, wendt klaagster zich met een verzoek om bemiddeling tot de medisch adviseur. Gelet op vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de hiervoor
gestelde wettelijke termijn ruimschoots is overschreden, zodat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht. Dit klemt te meer nu uit het medisch dossier valt af te leiden dat zij in die periode van 11 maanden meerdere malen bij de
medische dienst is geweest en ik elk geval twee maal, op 23 maart 2005 en 13 april 2005, door de arts is gezien. Niet is gesteld of gebleken dat klaagster haar probleem bij een van die gelegenheden onder de aandacht heeft gebracht. Veeleer lijkt de
conclusie gerechtvaardigd dat klaagster, nadat zij op 26 september 2005 wederom door de oogarts was gezien, aanleiding zag zich over de gang van zaken in het verleden te beklagen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven