Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0212/GM, 31 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/212/GM

betreft: [klager] datum: 31 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 januari 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Veenhuizen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 november 2005, betreft de ontoereikende behandeling ten aanzien van klagers oorsuizingen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
In augustus 2005 had klager last van een fluitende toon in en druk op zijn oren. Hierover heeft hij overleg gehad met een verpleegkundige. Klager wilde graag medicatie. Dit kreeg hij, maar de problemen gingen niet over. Dit was geen medicatie gericht
tegen de oorsuizingen. Klager wilde naar het ziekenhuis teneinde zekerheid te krijgen dat er niets aan de hand was. De problemen zijn ’s nachts erger dan overdag, waarschijnlijk omdat het dan stiller is. Met een zelf vervaardigd buisje probeert hij de
klachten te reduceren.

De inrichtingsarts heeft tegenover de medisch adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Klager is gezien voor oorsuizingen op 18 augustus 2005. Er waren geen aanwijzingen aanwezig om aan een neurologisch of labyrinthair/vestibulair beeld te denken. Aan klager is uitleg gegeven met betrekking tot tinnitus. Klager begreep de uitleg niet,
daarom heeft de inrichtingsarts hem terug laten komen op 25 augustus 2005 en met behulp van een telefonische tolk de situatie nogmaals uitgelegd. Omdat klager met name ’s nachts last had is hem amitryptiline voorgeschreven, hetgeen hij een maand zou
moeten gebruiken. Klager wilde een verwijzing naar een KNO-arts, dit is op 16 september 2005 gerealiseerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken, met name het chronologische en uitgebreide overzicht van de contacten tussen klager en de medische dienst, vast dat klager regelmatig in verband met zijn oorsuizingen en overigens ook diverse andere
klachten door de arts is gezien. Voorts is voldoende gebleken dat de arts de klachten van klager serieus heeft genomen en medicatie heeft voorgeschreven ter verlichting van zijn oorsuizingen. Verder is klager naar de KNO-arts in het ziekenhuis
verwezen,
waar hij op 7 december 2005 is geweest. Deze, zo blijkt uit zijn brief van 9 januari 2006, stelde vast dat sprake was van tinnitus, met name bij lawaai. Klager is geadviseerd constant bij zijn werkzaamheden oorbeschermers te dragen en zijn koptelefoon
niet te hard te zetten. Uit de reactie van klager ter zitting dat dit de eerste keer is dat hij verneemt wat er allemaal is gebeurd en hij ook voor het eerst krijgt medegedeeld wat de diagnose van de KNO-arts was, valt af te leiden dat er, aangenomen
mag worden als gevolg van de taalbarrière tussen klager en de medische dienst, veeleer sprake is van een gebrekkige voorlichting jegens klager over de aard van zijn klachten. Nu klager ter zitting voorts heeft aangegeven zich neer te leggen bij het
gegeven dat aan zijn oorklachten verder niets gedaan kan worden, is de beroepscommissie -al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien- van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in
artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven