Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2811/GB, 2 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2811/GB

Betreft: [klager] datum: 2 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Anker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 november 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 6 januari 2006 in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar unit 4 gevangenis BIBA (hierna: BIBA) te Den Haag ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 13 december 1983 gedetineerd. Na een verblijf van zes jaar in de Dr. S. van Mesdagkliniek is hij op 26 september 2005 teruggeplaatst naar de BIBA, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt en waar hij voor die tijd ook
verbleven heeft.

2.2. Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is aangegeven dat wordt gepersisteerd bij en nadrukkelijk verwezen naar hetgeen is weergegeven in het uitgebreide beroepschrift van 10 november 2005, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
In aanvulling daarop is nog aangevoerd dat klager, die inmiddels al 25 jaar gedetineerd is, voorheen 15 jaar in de BIBA heeft verbleven. Na een verblijf van 6 jaar in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, kreeg hij in september 2005 te horen dat
hij
zou worden teruggeplaatst naar de BIBA.
Het ging goed met klager in de Van Mesdagkliniek. Hij was gemotiveerd, volgde therapieën en er waren geen incidenten. Niets wees op een op handen zijnde terugplaatsing naar het gevangeniswezen, laat staan de BIBA.
Vermoed wordt dat het uitkomen van het boek “Zuidwal” een rol heeft gespeeld bij de beslissing klager niet langer binnen de Van Mesdagkliniek te houden.
De raadsman verwijst naar de in zijn beroepschrift opgesomde citaten op de pagina’s drie tot en met zes. De strekking van deze citaten kan worden samengevat in die zin dat het van belang wordt geacht klager lang in een therapeutische setting te laten.
Het Ministerie geeft aan dat de GGG-commissie het besluit klagers verblijf in de Van Mesdagkliniek voor de komende jaren voort te zetten goedkeurt. Desondanks is klager teruggeplaatst naar de BIBA. Opmerkelijk is dat de periode van verblijf in de Van
Mesdagkliniek exact zes jaar heeft geduurd, gelijk aan een behandelperiode. Vanuit het departement is aangegeven dat deze termijn geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming klager naar de BIBA te plaatsen.
Gelet op de voorhanden zijnde stukken dient klager in een therapeutische setting te blijven. Dit maakt de bestreden beslissing niet alleen onredelijk en onbillijk maar ook onbegrijpelijk.
In de afwijzende beslissing geeft de selectiefunctionaris aan dat klager zich zou hebben verzet tegen een overplaatsing naar een longstay afdeling. Dit is niet het geval. Klager zat aanvankelijk op een behandelafdeling. Vanuit die uitgangspositie vond
klager het niet wenselijk naar een longstay afdeling te gaan. Verder wordt ongemotiveerd aangegeven dat verder verblijf op een behandelafdeling negatief effect zou kunnen hebben.
Klager acht de beslissing tot terugplaatsing onvoldoende gemotiveerd, onredelijk en onbillijk.
Desgevraagd geeft klagers raadsman aan een kopie van het PBC-rapport van 30 oktober 1997 en een kopie van de onafhankelijke multidisciplinaire rapportage van 24 juli 2004 aan het secretariaat toe te zenden.

Klager heeft hieraan nog toegevoegd dat hij op 26 september 2005 is overgeplaatst naar de BIBA van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden. Het gaat met hem niet goed in de BIBA. In de beginperiode heeft hij zichzelf toegetakeld, hetgeen hij in de Van
Mesdagkliniek nooit heeft gedaan. Hij heeft nog steeds problemen. Er is psychologische begeleiding toegezegd. Hij heeft slechts tweemaal een gesprek van 10 minuten gehad. Klager kan gewoon niet geloven dat deze terugplaatsing naar de BIBA werkelijk
gebeurd is.
Klager geeft desgevraagd aan dat hij vanwege de negatieve ervaringen van destijds met het personeel en medegedetineerden in de BIBA, waarvan er enkelen daar nog steeds verblijven, juist niet naar deze penitentiaire inrichting wil, zo hij al in een
penitentiaire inrichting zou moeten verblijven. Hem is overigens nooit iets gezegd over een eventuele terugplaatsing naar het gevangeniswezen. Klager heeft geen TBS opgelegd gekregen, maar heeft wel een longstay indicatie.

Ter zitting zijn een kopie van het behandelplan van 17 december 2004 van de psycholoog en een kopie van een door klager opgestelde evaluatie overgelegd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de ontvangen rapportage van de Van Mesdagkliniek is gebleken dat er thans geen indicaties meer zijn voor verdere behandeling en men heeft zich er in de Van Mesdagkliniek dan ook op gericht klager te plaatsen op de zogenaamde longstay afdeling van
deze inrichting. Klager heeft echter aangegeven dat hij de visie van de Van Mesdagkliniek niet deelt en verzette zich tegen deze plaatsing.
Klager wenst namelijk een behandeling.
In de Van Mesdagkliniek blijft men echter bij het reeds vermelde standpunt, zeker gezien de vrij stabiele situatie waarin klager zich thans bevindt. Sterker nog, men is van oordeel dat verdere behandeling zelfs een negatief effect op klager kan hebben.
Alles overziend is besloten in ieder geval niet tot verdere behandeling over te gaan, maar klager ook niet te plaatsen op de zogenaamde longstay afdeling. De commissie GGG is vervolgens verzocht klager aan te bieden voor een herplaatsing naar een p.i.
van het gevangeniswezen. Het gevangeniswezen heeft positief gereageerd op dit verzoek en besloten is klager te plaatsen op de B3-afdeling in de p.i. Haaglanden.
In de reactie op het ingestelde beroep is hieraan nog toegevoegd dat terugplaatsing naar de BIBA is geschied op basis van bevindingen die men met klager in de Van Mesdagkliniek heeft opgedaan. Uit die rapportage komt naar voren dat een langer verblijf
in een tbs-kliniek niet noodzakelijk was en is. Een verblijf op de longstay afdeling werd ongewenst geacht omdat klager zich goed staande kan houden. Een verblijf van iemand op de longstay afdeling die geen tbs heeft werd ongewenst geacht. Een
terugplaatsing naar het gevangeniswezen werd mitsdien gewenst geacht.

4. De beoordeling
4.1. Voorop staat dat in de onderhavige zaak enkel de vraag ter beoordeling ligt of de selectiefunctionaris redelijkerwijs had kunnen beslissen klager over te plaatsen naar de BIBA. Ten aanzien van de vraag of klager in een tbs-kliniek, dan wel op
een longstay afdeling geplaatst had moeten worden, ligt de beoordeling van deze kwestie, geregistreerd onder nummer 05/2812/TR, bij de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

4.2. De BIBA is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.3. Vast staat dat klager voorafgaand aan de periode dat hij in de Van Mesdagkliniek verbleef, in de BIBA te Den Haag heeft verbleven. De vraag die thans voorligt beperkt zich naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op hetgeen onder 4.1 is
overwogen, tot de vraag of het wenselijk was hem nu juist terug te plaatsen naar de BIBA te Den Haag.
Dienaangaande overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit hetgeen namens klager naar voren is gebracht blijkt onder meer dat midden 1993 de situatie rond klager volledig was vastgeroest. Klager en het personeel waren zo met elkaar vergroeid dat dat doorbroken moest worden. In een later stadium is klager
gedurende een periode van ruim een half jaar overgeplaatst naar verschillende gevangenissen in het land. Onder die omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris zich bij de beslissing hem thans eenvoudigweg te selecteren
voor en over te plaatsen naar de BIBA onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de vraag of de toentertijd bestaande personele samenstelling van de BIBA alsook de daaruit voortvloeiende vergroeiing van klager met het personeel thans nog actueel is.
Beslissend bij de bestreden beslissing lijkt enkel te zijn geweest de persoonlijkheid van klager zonder dat daarbij genoemde vergroeiing is meegewogen in de beslissing.

Evenmin heeft de selectiefunctionaris, nadat door en namens klager is aangevoerd dat het met klager (psychisch) niet goed gaat sinds hij weer in de BIBA verblijft, navraag gedaan bij de BIBA, danwel de medisch adviseur omtrent klagers psychische
gesteldheid en de mogelijkheid klager aldaar te laten verblijven.

4.4. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd, voor zover betrekking hebbend op de terugplaatsing naar de BIBA te Den Haag.
De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven