Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0322/GB, 3 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/0322/GB

Betreft: [klager] datum: 3 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 januari 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een huis van bewaring (h.v.b.) met een regime van algehele gemeenschap dan wel een regime niet zijnde een individueel regime, in de buurt van Arnhem afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 april 2002 gedetineerd. Hij verblijft als preventief gehechte in het h.v.b. Paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, juncto artikel 17, vierde lid, van de Pbw had de selectiefunctionaris binnen zes weken na ontvangst van het verzoekschrift een met redenen omklede beslissing dienen te nemen. De selectiefunctionaris heeft derhalve niet
binnen de door de wet voorgeschreven termijn een beslissing genomen. Alhoewel de wet geen sancties verbindt aan deze termijnoverschrijding heeft de beroepscommissie in onder andere haar uitspraak van 28 april 2004, met kenmerk 04/0419/GB, beslist dat
dat anders kan liggen als de termijnoverschrijding zodanig lang is dat de beslissing van de selectiefunctionaris daardoor onredelijk of onbillijk zou moeten worden geacht.
In casu is de termijnoverschrijding 14 dagen.
Als bijkomend argument voor de onredelijkheid voert klager aan dat de selectiefunctionaris in zijn geval bij voortduring op de laatste dag van de termijn beslist dan wel de termijn overschrijdt. De tweede omissie in de beslissing is dat niet gezegd kan
worden dat de beslissing ‘met redenen is omkleed’. De selectiefunctionaris meent te kunnen volstaan met de vermelding “dat uw functioneren dusdanig is dat thans niet tot een overplaatsing naar een inrichting met een milder regime kan worden
overgegaan”.
Dit is geen behoorlijke motivering. Er wordt niet uiteengezet hoe dat functioneren dan is en wat de klachten zijn. De raadsvrouw heeft van het bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) begrepen dat het functioneren van klager een stijgende lijn
laat zien. Hij heeft al maanden geen rapporten meer gehad en conformeert zich aan de regels. De negatieve spiraal – als daar al sprake van was – is door het langdurige verblijf op de landelijke afdeling voor beheersproblematische gedetineerden
(l.a.b.g.) doorbroken.
Klager verblijft inmiddels al ruim negen maanden op de l.a.b.g. Het behoeft geen betoog dat het verblijf klager zwaar valt. De meeste moeite heeft klager met het feit dat hij sinds zijn verblijf in Amsterdam geen bezoek meer heeft ontvangen van zijn
moeder en zoontje. Beiden zijn niet in staat de reis naar Amsterdam te maken. In andere inrichtingen (in Arnhem, Zutphen, Vught en Grave) kwamen zij wel op bezoek. Het bezoek van zijn familie heeft bovendien een positieve invloed op het gedrag van
klager. De zorgen die hij zich om zijn familie maakt (vader is ernstig ziek) en het gemis van met name zijn moeder en zoontje, brengen veel psychische spanningen met zich mee.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft gemeend te moeten wachten met het nemen van een beslissing tot de populatiebespreking l.a.b.g. van 18 januari 2006, omdat in die bespreking het functioneren van klager aan de orde zou komen.
Naar aanleiding van de rapportage kan geconcludeerd worden dat klager splittend gedrag blijft vertonen en zich regelmatig fixeert op één personeelslid, maar wel steeds een andere. Klager blijft waarheden verdraaien in zijn eigen voordeel en enkele
personeelsleden zouden daarin meegegaan zijn, hetgeen hem sterk motiveert om in beklag te gaan om zijn gelijk te halen. Een en ander beperkt het personeel in zijn werkzaamheden. Het personeel staat duidelijkheid en correct handelen voor ogen.
Aangegeven
wordt dat de l.a.b.g. nog steeds de juiste indicatie is voor klager. Hij blijft iemand die de regie in handen wil nemen en houden. Volgens klager zou het personeel meer excuses moeten aanbieden.
Naar aanleiding van het vorenstaande heeft de selectiefunctionaris op 24 januari 2006 de beslissing genomen het verzoek van klager af te wijzen. Klager past nog volledig in de doelgroep van de l.a.b.g. Klagers functioneren is dusdanig dat op het moment
van beslissen niet tot overplaatsing naar een milder regime kan worden overgegaan.
Het doel van de l.a.b.g. is de veilige en menswaardige opvang van mannelijke gedetineerden, die in extreme mate een beheersrisico vormen. Getracht wordt gedetineerden, na een observatieperiode en eventueel crisisinterventie, systematisch aan te passen
aan het regime en daarvan een belonende werking uit te laten gaan, zodat terugplaatsing naar een regime met meer vrijheidsgraden gerealiseerd kan worden. Het betreft gedetineerden van ten minste twintig jaar, van wie is vastgesteld dat zij door hun
persoonlijkheid dan wel door bewust deviant gedrag niet functioneren in een regime met meer vrijheidsgraden. Zij vormen als gevolg van vluchtgevaar, gewelddadig gedrag of habitueel ageergedrag een voortdurende bedreiging voor medegedetineerden en/of
personeel. Voor plaatsing komen in aanmerking:
- extraverte gedetineerden met een extreem beheersrisico, dat verbonden is aan de detentie;
- gedetineerden met een beheersrisico als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis;
- gedetineerden die in principe gemeenschapsgeschikt zijn, maar daarnaast evenwel zodanig subversief gedrag vertonen dat voortgezette begeleiding in een regime met meer vrijheidsgraden niet meer passend is.
Klager past nog steeds in de doelgroep van bovenstaande.
Klagers raadsvrouw geeft in haar beroepschrift aan dat de selectiefunctionaris de termijn overschreden zou hebben om het verzoekschrift van klager te behandelen. De wet geeft echter geen termijn aan met betrekking tot het behandelen van een
verzoekschrift. De selectiefunctionaris heeft contact gehad met de raadsvrouw en heeft aangegeven dat hij zou wachten met het nemen van de beslissing tot de populatiebespreking van 18 januari 2006. De rapportage van de inrichting, die op tafel lag
tijdens de populatiebespreking, strookt niet met hetgeen de raadsvrouw heeft aangegeven omtrent de berichtgeving vanuit het b.s.d. van de inrichting over de positieve ontwikkeling die klager momenteel zou doormaken. Het feit dat klager niet dichter in
de buurt van Arnhem is geplaatst, ligt in het feit dat er met betrekking tot plaatsing in een l.a.b.g.-regime twee mogelijkheden zijn, namelijk Vught en Amsterdam. Plaatsing buiten deze inrichtingen is dus niet mogelijk. Problemen met betrekking tot
bezoek zijn inherent aan detentie.

3.3. Naar aanleiding van de schriftelijk reactie van de selectiefunctionaris op het beroepschrift heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw is van oordeel dat de selectiefunctionaris op grond van artikel 18, tweede lid, juncto artikel 17, vierde lid, van de Pbw, binnen een wettelijke termijn dient te beslissen op het verzoek. De selectiefunctionaris heeft dat in casu niet
gedaan.
Klager kan zich in het geheel niet vinden in hetgeen over zijn gedrag wordt gerapporteerd. Het is juist dat klager regelmatig in beklag is gegaan. Dit is echter een wettelijk geregelde procedure, waarop geen ‘sancties’ zouden mogen staan. Het kan dan
zo
zijn dat enkele klaagschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard, er is ook een (groot) aantal klaag- en beroepschriften wel degelijk gegrond verklaard, zodat dit geen rol zou mogen spelen in de beoordeling van klagers verzoek.
Namens klager is gemotiveerd aangevoerd dat klager zich wel heeft aangepast aan het regime. Klager heeft de indruk dat de selectiefunctionaris hoe dan ook niet voornemens is hem door te plaatsen in verband met het feit waarvan hij wordt verdacht en
zijn
detentieverleden van tweemaal verblijf in de EBI. Klager is van oordeel dat na een verblijf van bijna elf maanden op de l.a.b.g. bekeken zou moeten worden wat de argumenten tegen een milder regime zijn.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. Klager verblijft in Paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam, een h.v.b. en gevangenis voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in het individueel regime gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een
ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. Gelet op de omtrent het gedrag van klager verstrekte inlichtingen is er
nog steeds sprake van een beheersrisico, waardoor klagers verblijf op de l.a.b.g. nog steeds noodzakelijk is. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de
selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd over zijn bezoekmogelijkheden is, nu dit niet is onderbouwd met nadere (medische)
verklaringen, onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.
De omstandigheid dat de selectiefunctionaris niet binnen zes weken na ontvangst op het verzoekschrift heeft beslist, waarvoor de selectiefunctionaris overigens een verklaring heeft, maakt dit oordeel niet anders.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 3 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven