nummer: 06/417/GV
betreft: [klager] datum: 31 maart 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V. Wolting, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 1 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster, alsmede haar raadsman om haar beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster heeft een relatie met een in FPC Veldzicht verblijvende gedetineerde. Zij verzoekt om verlof om op 2 februari 2006 de gevangenis voor vrouwen Ter Peel tijdelijk te mogen verlaten om in FPC Veldzicht in het huwelijk te kunnen treden. De
selectiefunctionaris heeft niet gemotiveerd aangegeven waarom de relatie niet als een aantoonbaar langdurige relatie wordt aangemerkt. Klaagster stelt zich op het standpunt dat hiervan weldegelijk sprake is en dat zij beide voor aanvang van de detentie
al een jaar een relatie hadden. Thans schrijven en bellen zij elkaar dagelijks. Daarbij kan een huwelijk bijdragen aan het bestendigen van de reeds bestaande langdurige relatie. Voorts heeft FPC Veldzicht aangegeven geen zwaarwegende bezwaren te hebben
tegen het voorgenomen huwelijk. Niet is gebleken dat de inrichting waar klaagster verblijft toestemming zou weigeren.
Ten slotte levert weigering klaagster met de medegedetineerde in het huwelijk te laten treden schending op van artikel 12 EVRM.
In een op 9 maart 2006 van de raadsman ontvangen nadere toelichting geeft deze, onder overlegging van bescheiden aan dat het op 5 februari 2005 gesloten huwelijk van klaagster met een andere partner op 10 juni 2005 is ontbonden en op 30 juni 2005 in de
registers van de burgerlijke stand te Breda is geplaatst. Verder voert de raadsman onder meer aan dat het gegeven dat er geen sprake zou zijn van een relatie niet wordt bevestigd door de informatie van een van beide inrichtingen van verblijf. In het
FPC
veldzicht is de ondertrouw van beiden bekrachtigd. Het schriftelijk bericht van het behandelteam van het FPC Veldzicht van 6 februari 2006 dat zij geen zwaarwegende bezwaren hebben tegen het voorgenomen huwelijk wordt niet door andere schriftelijke
stukken weersproken. Dat beide inrichtingen toestemming zouden moeten verlenen voor het huwelijk valt niet uit de tekst van artikel 27, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Regeling) af te leiden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de stukken is gebleken dat klaagster reeds eerder in detentie in het huwelijk is getreden met een medegedetineerde. Gesteld noch gebleken is dat dit huwelijk thans is ontbonden.
Dat zij voor haar detentie met de man met wie zij nu wil trouwen aantoonbaar een relatie heeft gehad, is niet aannemelijk geworden. Dat zij zouden hebben samengewoond is niet gebleken.
3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek, wegens onder meer moord dan wel doodslag. Aansluitend dient zij de maatregel van tbs te ondergaan.
Vooropgesteld dient te worden dat de PBW niet in de weg staat aan het sluiten van een huwelijk. Wel dient verlofverlening hiervoor te worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de Regeling. Indien klaagster voor verlof niet in aanmerking komt,
kan het huwelijk ook buiten haar aanwezigheid (“met de handschoen”) worden gesloten. De vraag is dus niet of klaagster in het huwelijk mag treden, maar of haar hiervoor verlof dient te worden verleend.
Krachtens artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling
staan de situaties beschreven waarbij incidenteel verlof verleend kan worden. Trouwen buiten de inrichting staat hierbij niet vermeld. De opsomming van situaties is, gezien de toelichting op artikel 21 van de Regeling, niet limitatief bedoeld. De
beroepscommissie is van oordeel dat op zich het sluiten van een huwelijk is aan te merken als een gebeurtenis waarbij een gedetineerde, indien enigszins mogelijk en verantwoord, aanwezig moet kunnen zijn. Dit geldt zeker indien de huwelijkssluiting in
een justitiële inrichting plaatsvindt.
In dit geval is er echter volgens de beroepscommissie een zwaarwegende contra-indicatie voor verlofverlening aanwezig. Zo is niet aannemelijk gemaakt dat klaagster en de man met wie zij een huwelijk wil sluiten een langdurige, en al voor de detentie
bestaande relatie hebben als bedoeld in artikel 27 van de Regeling. De omstandigheid dat zij elkaar vanuit hun respectievelijke inrichtingen schrijven en bellen maakt dit niet anders. Gelet hierop kan in het midden blijven of sprake is van instemming
van beide inrichtingen, zoals omschreven in het tweede lid van artikel 27 van de Regeling. Voorts is van belang dat klaagster zich tijdens haar detentie ernstig heeft misdragen en voorts bij herhaling de huisregels heeft overtreden. Daarnaast blijkt
dat
met haar geen afspraken zijn te maken en dat er gevaar bestaat voor het plegen van strafbare feiten. De beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 maart 2006
secretaris voorzitter